ECLI:NL:RBDHA:2020:7929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje en discriminatie-ervaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij in Spanje discriminatie had ervaren en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden in Spanje.

Tijdens de zitting op 7 juli 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling werd genomen. De rechtbank stelde vast dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden waren die verweerder hadden moeten aanzetten tot het in behandeling nemen van de aanvraag. Eiser had zijn claims van discriminatie niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank oordeelde dat het niet aan verweerder was om verder onderzoek te verrichten op basis van enkele verklaringen van andere asielzoekers.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de overdrachten in het kader van de Dublinverordening sinds 1 juli 2020 weer waren opgestart, wat de rechtmatigheid van het besluit bevestigde. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11573
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij zich niet langer beroept op artikel 13, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zijn doorzendplicht op grond van en handelwijze gelet op het bepaalde van artikel 29,
zesde lid, van de Eurodacverordening1 voldoende toegelicht. Over deze twee punten en de Eurodac registratie hoeft de rechtbank dus niet meer te oordelen.
3. Eiser voert aan dat verweerder in zijn bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien om zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft in Spanje discriminatie ervaren. De verklaringen van eiser komen overeen met verklaringen van andere asielzoekers die ook in Spanje zijn gediscrimineerd. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat sprake is van ernstige discriminatie, het lag daarom op de weg van verweerder om een onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie in Spanje. Door dat na te laten is het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand gekomen. Daarnaast is het onduidelijk op welke termijn de coronamaatregelen worden opgeheven. Ook daarin zou verweerder aanleiding moeten zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Weliswaar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 8 april 20202 geoordeeld dat het coronavirus alleen voor een tijdelijk overdrachtsbeletsel zorgt, maar deze uitspraak is inmiddels achterhaald. Een tijdelijk overdrachtsbeletsel van onbekende duur is namelijk in strijd met de geest en doelstelling van de Dublinverordening, namelijk om snel de asielprocedure op te starten. Als op voorhand al duidelijk dat de overdrachtstermijn van zes maanden niet wordt gehaald, is verweerder gehouden om de asielaanvraag al voor het verstrijken van die termijn in behandeling te nemen. Gelet op het voorgaande meent eiser dat het niet toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening in zijn situatie van onevenredige hardheid getuigt.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die voor hem aanleiding hadden moeten vormen om het asielverzoek aan zich te trekken. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Spanje discriminatie heeft ervaren niet onderbouwd. Een verwijzing naar vergelijkbare verklaringen van andere asielzoekers die hetzelfde hebben ervaren is daarvoor onvoldoende. Van een mate van discriminatie die maakt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen is de rechtbank (dan ook) niet gebleken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hier gelet op de enkele verklaringen van eiser nader onderzoek had moeten verrichten. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Spanje. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of zinloos is.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 volgt dat het coronavirus een tijdelijk, feitelijk beletsel is voor de overdracht van, in dit geval, eiser aan Spanje. Dit doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit over
1. Verordening EU 603/2013.
vaststelling van de voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat. In de onderhavige procedure verstrijkt de uiterste overdrachtsdatum op 5 augustus 2020. Er is dus nog een periode waarin eiser zou kunnen worden overgedragen aan Spanje. Dat deze termijn niet gehaald gaat worden acht de rechtbank onzeker, althans de rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat op voorhand duidelijk is dat die termijn door verweerder niet gehaald kan worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de overdrachten in het kader van de Dublinverordening sinds 1 juli 2020 weer zijn opgestart en dat er in Spanje geen zogenoemde lockdown van kracht is. De rechtbank ziet in de Dublinverordening geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder onder dergelijke omstandigheden niet de gehele overdrachtstermijn van zes maanden3 mag gebruiken om eiser over te dragen.
Gelet op het voorgaande is dan ook geen sprake van onzorgvuldige besluitvorming en heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
3 Zoals staat opgenomen in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
14 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.