ECLI:NL:RBDHA:2020:7922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 20/5695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van feitelijke uitzetting van minderjarig meisje naar Oostenrijk met vrees voor eerwraak

Op 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een minderjarig meisje, verzoekster, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen haar uitzetting naar Oostenrijk. Verzoekster, die de Syrische nationaliteit heeft, vreest voor eerwraak van haar familie en heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 13 juli 2020 is aangezegd dat zij op 20 juli 2020 vanuit Nederland naar Wenen zal worden uitgezet. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar bezwaar in Nederland kan afwachten.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de kans van slagen van het bezwaar en de belangenafweging tussen verzoekster en verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Oostenrijkse autoriteiten voldoende garanties bieden voor een veilige overdracht van verzoekster en dat haar vrees voor eerwraak niet voldoende onderbouwd is. Ook de psychische klachten van verzoekster zijn niet aangetoond met objectieve gegevens die een reëel risico op suïcide onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het belang van verweerder om illegale immigratie tegen te gaan zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om in Nederland te blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5695

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoekster op 13 juli 2020 aangezegd dat zij vanuit Nederland wordt
uitgezet naar Wenen op 20 juli 2020, om 09:00 uur. Op grond van het bepaalde in artikel
72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt deze aanzegging aangemerkt als een
besluit.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter maakt gebruik van deze bevoegdheid.
Verzoekster wil met dit verzoek bereiken dat de geplande uitzetting op 20 juli 2020 niet door zal gaan en dat zij haar bezwaar tegen de feitelijke uitzetting in Nederland mag afwachten. Om zo’n voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en daarna moet hij nog een belangenafweging maken.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
Verzoekster heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [2003] . Zij is dus nog minderjarig. Verzoekster is samen met haar familie naar Oostenrijk gereisd en dat land voorziet sinds 13 september 2018 in de internationale bescherming van verzoekster en haar familie. Verzoekster is vervolgens alleen naar Nederland gereisd om hier op 15 september 2019 asiel te vragen. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vreest voor eerwraak van haar familie, omdat zij zich verzet tegen een gearrangeerd huwelijk en omdat zij is verwesterd. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de Oostenrijkse autoriteiten haar onvoldoende tegen haar familie kunnen beschermen.
Verweerder heeft de asielaanvraag van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming in Oostenrijk geniet. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft het beroep van verzoekster in de uitspraak van 13 februari 2020 ongegrond verklaard. [1] Verzoekster heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld, zodat deze uitspraak formele rechtskracht heeft.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in haar beroep tegen de feitelijke uitzetting dezelfde argumenten naar voren brengt als in haar beroep tegen de afwijzing van de asielvergunning. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 februari 2020 echter al overwogen dat wat verzoekster heeft aangevoerd over de vrees voor haar ouders en familie niet voldoende is om voorbij te gaan aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder mag ervan uitgaan dat de Oostenrijkse autoriteiten zich over verzoekster zullen ontfermen en dat zij haar bescherming zullen bieden tegen mogelijke problemen met haar ouders en andere familieleden. Wat verzoekster dus heeft aangedragen over de problemen met haar ouders, leidt niet er niet toe dat zij niet terug zou kunnen naar Oostenrijk.
6. Verzoekster vindt dat er nu geen garanties zijn gegeven door de Oostenrijkse autoriteiten voor een goede overdracht. Plaatsing in een Oostenrijkse versie van blijf-van-mijn-lijfhuis zal naar zijn aard tijdelijk zijn. De voorgenomen plaatsing in een beschermde locatie in Oostenrijk, geschiedt bovendien volgens verzoekster in samenspraak met haar ouders, en biedt dus geen enkele garantie voor haar veiligheid. Het is verder niet duidelijk hoe de Oostenrijkse autoriteiten ervoor gaan zorgen dat de gegevens van verzoekster niet bij haar ouders terecht zullen komen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe het gezag van verzoekster geregeld gaat worden. Volgens verzoekster zou dit wel moeten en is de overdracht van verzoekster naar Oostenrijk dus niet rechtmatig.
7. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog. Verweerder heeft in de reactie van 16 juli 2020 meegedeeld dat verzoekster op haar vlucht naar Wenen begeleid zal worden door twee escorts van de Koninklijke Marechaussee en door één medische escort. Uit de maatregel van bewaring, die aan verzoekster is opgelegd, blijkt verder dat zij bij aankomst in Oostenrijk zal worden overgedragen aan de organisatie Oriënt Express en dat zij daarna naar een beschermende opvang wordt gebracht op een geheime locatie. Deze opvang is een speciale opvang voor meisjes en vrouwen die met eerwraakkwesties en huiselijk geweld te maken hebben. Zodra de terugkeer en de overdracht hebben plaatsgevonden zal de Jugendamt in Oostenrijk de zaak verder overnemen. Verweerder heeft hiermee voldoende garanties voor een veilige overdracht van verzoekster gegeven.
Verzoekster stelt dat de terugkeer naar Oostenrijk in samenspraak met haar ouders is geregeld, maar deze stelling heeft zij verder niet onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter hierop niet verder ingaat.
8. Verzoekster heeft een e-mail van 15 juli 2020 overgelegd van het Nidos, waarin is meegedeeld dat als de bewaringsmaatregel onverhoopt zou worden opgeheven en verzoekster dus in vrijheid zal worden gesteld, het Nidos de kinderrechter met spoed zal vragen om een machtiging om verzoekster op te nemen in een gesloten jeugdinstelling. Daaruit blijkt volgens verzoekster eens te meer dat sprake is van een complexe en mogelijk gevaarlijke situatie.
Ook hierin ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om aan te nemen dat de feitelijke overdracht naar Oostenrijk geen doorgang zou mogen vinden. Als voor verzoekster een opname in een gesloten jeugdinstelling nodig is, kan daarin namelijk ook in Oostenrijk worden voorzien.
9. Samenvattend blijk uit het voorgaande dat verweerder bij de voorgenomen overdracht van verzoekster aan Oostenrijk in voldoende mate rekening heeft gehouden met de door haar gestelde vrees voor haar familie en haar behoefte aan opvang en ook voldoende garanties heeft ingebouwd om een veilige overdracht te waarborgen. Op dit punt heeft het bezwaar geen kans van slagen.
10. Verzoekster heeft verder gewezen op haar psychische klachten. De terugkeer naar Oostenrijk zal haar klachten dusdanig verergeren dat een gevaar voor suïcide bestaat. Verweerder heeft weliswaar verwezen naar de Oostenrijkse gezondheidszorg, maar dat is volgens verzoekster geen inhoudelijke weging en afweging van haar medische situatie. De verplaatsing van verzoekster naar Oostenrijk zal volgens verzoekster kunnen leiden tot suïcide en ander zelfbeschadigend gedrag.
11. De voorzieningenrechter volgt verzoekster ook niet in dit betoog en verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [2] De ABRvS stelt zich op het standpunt dat uit het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië [3] volgt dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens te overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bijvoorbeeld door aan te tonen met stukken van zijn behandelaar(s) dat er een reëel of hoog risico op suïcide bestaat als gevolg van zijn overdracht.
Die gegevens heeft verzoekster niet overgelegd. Zij heeft geen verklaringen van behandelaars ingebracht. Voor zover het e-mailbericht van het Nidos van 15 juli 2020 zou moeten worden gezien als een onderbouwing van de psychische gesteldheid van verzoekster, stelt de voorzieningenrechter vast dat deze e-mail geen inhoudelijke informatie bevat die een indicatie geeft van de medisch psychische gesteldheid van verzoekster en ook geen informatie bevat over de gevolgen van een mogelijke terugkeer van verzoekster naar Oostenrijk.
Verzoekster heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat haar medisch psychische situatie zich verzet tegen terugkeer naar Oostenrijk.
12. Samenvattend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzitting ook op medische gronden geen kans van slagen heeft.
Kan een belangenafweging van de voorzieningenrechter verzoeker hier nog helpen?
12. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen. Het belang van verzoekster is dat zij in Nederland wil blijven waar zij het naar haar zin heeft en waar zij niet geconfronteerd wordt met haar familieleden voor wie zij stelt te vrezen. Het belang van verweerder is om illegale immigratie tegen te gaan. Verzoekster heeft een verblijfsrecht in Oostenrijk en zal dan ook daar een oplossing voor de gestelde eerwraakproblemen moeten zoeken. De voorzieningenrechter vindt dat het belang van verweerder hier zwaarder weegt. Hierbij heeft hij nadrukkelijk oog voor het feit dat verzoekster minderjarig is en dat uit de besluitvorming van verweerder blijkt dat daarmee rekening wordt gehouden in die zin dat verweerder zowel begeleiding tijdens de vlucht heeft geregeld, als de overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft voorbereid en dat ook duidelijk is wat er daarna met verzoekster gebeurt, namelijk plaatsing op een geheime locatie die bedoeld is voor meisjes zoals zij. Verzoekster wordt met andere woorden niet aan haar lot overgelaten. Dat zij zelf geen vertrouwen heeft in de Oostenrijkse autoriteiten, maakt niet dat verweerder haar dus verblijf in Nederland zou moeten toestaan.
Conclusie
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding..

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is verhinder de uitspraakmede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL19.29523
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303, en van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2986.
3.C-578/16, ECLI:EU:C:2017