ECLI:NL:RBDHA:2020:7903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J. Portegies, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, niet in behandeling werd genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 14 juli 2020, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die erop wijzen dat Duitsland niet in staat zou zijn om eiser de nodige bescherming te bieden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de coronacrisis geen invloed heeft op de verantwoordelijkheidsvaststelling van Duitsland en dat de overdrachten van asielzoekers inmiddels weer geleidelijk worden hervat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat er een uitzondering op de Dublinverordening gemaakt moet worden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2020 en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10516
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.10517, plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een
zaaknummer: NL20.10516 2
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Verweerder mag ten opzichte van Duitsland in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn geen concrete aanknopingspunten die maken dat dit in het geval van eiser anders is. Voor zover eiser in Duitsland problemen heeft ondervonden of in de toekomst zal ondervinden, is het aan hem om de Duitse autoriteiten om hulp en bescherming te vragen. Het is niet gebleken dat eiser deze hulp eerder heeft gevraagd en dat de Duitse autoriteiten hem niet konden of wilden helpen. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder en individueel zijn, dat er voor hem een uitzondering gemaakt moet worden.
4. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat er eventueel niet kan worden overgedragen door de gevolgen van de coronacrisis, niets verandert aan de verantwoordelijkheidsvaststelling van Duitsland. Ook de stelling van eiser dat Nederland en Duitsland vaak asielzoekers aan elkaar overdragen en dat dit nu onverantwoord is in verband met het coronavirus, is geen reden om het systeem van de Dublinverordening te doorkruisen. Er is sprake van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en als dit is opgeheven kan eiser in beginsel alsnog worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.1 Het is de rechtbank verder ambtshalve bekend dat de overdrachten inmiddels geleidelijk weer worden hervat. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven een vinger aan de pols te houden en alleen over te dragen wanneer dit verantwoord is. De rechtbank ziet geen reden om aan deze mededeling te twijfelen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2020 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
zaaknummer: NL20.10516 3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.