Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Daarbij merkt verweerder op dat de Awb niet voorziet in een bepaling die het een bestuursorgaan mogelijk maakt een dwangsom te verminderen of op te schorten vanwege een overmachtssituatie, maar bepleit verweerder een analoge toepassing van artikel 5:34, eerste lid van de Awb, op grond waarvan een bestuursorgaan aan een burger opgelegde verplichtingen kan opschorten in geval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan die verplichtingen te voldoen.
Anders dan verweerder in het verweerschrift opmerkt, voorziet de Awb in het kader van de regeling omtrent niet tijdig beslissen wel degelijk in de opschorting van de verbeurte van bestuurlijke dwangsommen. Meer precies, artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb voorziet erin dat de beslistermijn wordt opgeschort zo lang het bestuursorgaan wegens overmacht niet in staat is een beschikking te geven. Gedurende deze overmacht is het bestuursorgaan dus niet in gebreke en kan ingevolge artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verbeurd worden. Voor een analoge toepassing van artikel 5:34 van de Awb, als dat al mogelijk is, ziet de rechtbank daarom geen reden.
Aan een geslaagd beroep op artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb door verweerder staat naar het oordeel van de rechtbank echter in de weg dat verweerder geen mededeling heeft gedaan van deze overmacht aan eiser. Dit is voorgeschreven in artikel 4:15, derde lid, van de Awb. Zonder zo’n mededeling kan de aanvrager niet weten dat het bestuursorgaan niet in staat is te beslissen en dat hij geen beschikking kan verwachten.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 435, nr. 3), waarin de regering het volgende heeft opgemerkt:
“De opschorting op grond van het tweede lid, onderdeel c, en het derde lid werkt pas als het bestuursorgaan daarvan mededeling gedaan. De mededeling moet voor het verstrijken van de beslistermijn worden verzonden. Doet een bestuursorgaan dat niet, dan is de beschikking niet tijdig gegeven en kan bezwaar of beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Indien een bestuursorgaan na afloop van de beslistermijn in gebreke wordt gesteld en binnen twee weken na de ingebrekestelling een mededeling van opschorting verzendt, is het bestuursorgaan te laat. De belanghebbende kan dan twee weken na de ingebrekestelling beroep instellen bij de rechtbank.
De mededeling van opschorting is een beschikking. Tegen de mededeling kan echter niet afzonderlijk bezwaar en beroep worden ingesteld, omdat het een voorbereidingshandeling betreft in de zin van artikel 6:3 Awb.”
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,00;
- draagt verweerder op om uiterlijk binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat deze beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
M. Verbeek, griffier.