ECLI:NL:RBDHA:2020:7806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 20/2003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en medische advisering in het bestuursrecht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, heeft sinds 2015 in Nederland verbleven en heeft drie asielaanvragen ingediend, die alle zijn afgewezen. Op 11 maart 2019 heeft hij uitstel van vertrek aangevraagd op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 4 juni 2019 een advies uitgebracht waarin wordt gesteld dat eiser lijdt aan PTSS en andere gedragsstoornissen, maar dat er geen acute medische noodsituatie is. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niet alle relevante informatie is meegenomen, met name een brief van zijn behandelaar. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van het BMA-advies, omdat de brief van de behandelaar niet is beoordeeld. De rechtbank doet een tussenuitspraak en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen door de brief opnieuw aan het BMA voor te leggen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2003
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Duren.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 februari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds 2015 in Nederland en heeft drie opeenvolgende asielaanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen. Op 11 maart 2019 heeft hij uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] aangevraagd.
2. Op 4 juni 2019 heeft het BMA [2] een advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt dat bij eiser sprake is van PTSS en een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis. Er dient rekening gehouden te worden met een depressieve ontwikkeling. Hij wordt hiervoor behandeld door de huisarts en de GGZ-verpleegkundig specialist. Ook gebruikt hij medicatie. Bij het uitblijven van deze behandeling kunnen de psychische klachten van eiser toenemen. Het BMA verwacht echter geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat er voor zover bekend geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, ernstige psychotische klachten die tot gevaarlijke situaties hebben geleid, of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging in het verleden. Verder is eiser in staat om te reizen. Daarbij is wel begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige nodig vanwege (onder andere) de paniekaanvallen van eiser. Verder wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt, dat hij zijn medicatie continueert tijdens de reis en dat hij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen.
3. Verweerder heeft de aanvraag, onder verwijzing naar het BMA-advies, op 5 juni 2019 afgewezen. In bezwaar heeft eiser erop gewezen dat de eerder door hem overgelegde brief van [behandelaar 1] van GZA Healthcare van 10 april 2019 niet bij het BMA-advies is betrokken. Daarnaast heeft hij een brief van [behandelaar 2] van GGZ Centraal Meerzicht van 4 juli 2019 overgelegd. Verweerder heeft daarop een aanvullend BMA-advies gevraagd. Op 31 oktober 2019 heeft het BMA laten weten dat het advies van 4 juni 2019 kan worden gehandhaafd. Verweerder heeft eiser op 12 december 2019 gehoord. Bij het bestreden besluit is het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat uit het aanvullend BMA-advies niet blijkt dat de brief van [behandelaar 1] van 10 april 2019 is meegenomen, terwijl verweerder daar wel expliciet om heeft gevraagd in de nota aan de BMA-arts. Verder stelt eiser dat uit de brieven van [behandelaar 2] blijkt dat het stopzetten van de behandeling wel degelijk zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn en dat er sprake is van suïcidaliteit. Hier heeft het BMA onvoldoende rekening mee gehouden. In beroep heeft eiser een e-mailbericht van de verpleegkundig behandelaar en psychiater van GGZ Centraal van 30 juni 2020 overgelegd. Tot slot voert eiser aan dat een eventuele uitzetting naar Afghanistan in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [3] De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
6. Uit het aanvullend BMA-advies van 31 oktober 2019 blijkt dat verweerder het BMA heeft gevraagd de brief van [behandelaar 2] van 4 juli 2019 en de brief van [behandelaar 1] van 10 april 2019 te bestuderen en aan te geven of het advies van 4 juni 2019 kan worden gehandhaafd. Vervolgens blijkt dat er nadere informatie is opgevraagd bij [behandelaar 2]. Deze heeft bij brief van 11 oktober 2019 gereageerd. Vervolgens heeft de BMA-arts samengevat overwogen dat uit de brieven van [behandelaar 2] blijkt dat er een verhoogd risico op suïcidaliteit bestaat dat verband houdt met terugkeer naar Afghanistan. Omdat niet is gebleken van crisissituaties of opnames, kan het advies van 4 juni 2019 worden gehandhaafd. Uit het aanvullend advies blijkt echter niet dat de brief van [behandelaar 1] ook is bestudeerd of dat er nadere informatie bij hem is opgevraagd, ondanks dat verweerder daar specifiek naar gevraagd heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er daarom onvoldoende van vergewist dat het aanvullend BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niet duidelijk is of (ook) de brief van [behandelaar 1] beoordeeld is. De beroepsgrond slaagt.
7. Voor wat betreft de brieven van [behandelaar 2] heeft verweerder wel aan zijn vergewisplicht voldaan. Het BMA heeft aanvullende informatie bij deze behandelaar opgevraagd en op een inzichtelijke wijze weergegeven waarom dit niet tot een ander advies leidt. Dat eiser tot een andere conclusie komt, is onvoldoende om te kunnen spreken van concrete aanknopingspunten voor twijfel. De beroepsgrond faalt op dit punt.
8. Verder stelt de rechtbank vast dat de beroepsgrond over artikel 3 van het EVRM een letterlijke herhaling is van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd op dit punt. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit gemotiveerd op gereageerd en eiser heeft niet toegelicht waarom deze motivering onvolledig of onjuist is. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
9. Gelet op wat hiervoor onder 6 is overwogen, is het beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen en doet daarom een tussenuitspraak. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de brief van [behandelaar 2] van 10 april 2019 (opnieuw) aan het BMA voorleggen. Ten aanzien van het in beroep overgelegde bericht van de verpleegkundig behandelaar en psychiater van GGZ Centraal van 30 juni 2020 overweegt de rechtbank dat dit normaal gesproken niet meer bij de beoordeling betrokken zou kunnen worden, gelet op de ex-tunc toets in beroep. Omdat verweerder in dit geval toch het BMA al moet raadplegen, draagt de rechtbank verweerder – in het kader van finale geschillenbeslechting – op om ook dit bericht aan het BMA voor te leggen.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek - binnen acht weken - te herstellen. Als verweerder daarvan gebruik heeft gemaakt, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op om de rechtbank binnen twee weken mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak, par. 6 en 9;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Bureau Medische Advisering
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.