ECLI:NL:RBDHA:2020:7773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
Awb 19/7862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag voor nareis op basis van gezinsbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, van Somalische nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gezinsband bestond tussen eiseres en referente, die haar tante is, omdat zij nooit samen hebben gewoond. Eiseres kwam pas na het vertrek van referente uit Somalië bij de achtergebleven gezinsleden wonen. Dit betekent dat de gunstigere bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de voorwaarden voor toelating op basis van nareis niet waren vervuld. Eiseres had de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen op basis van artikel 8 van het EVRM, maar had dit niet gedaan. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet konden slagen, mede gezien de uitgebreide motivering in het bestreden besluit. De rechtbank wees erop dat de bepalingen over nareis zijn bedoeld om de feitelijke gezinssituatie te herstellen zoals die bestond voor de binnenkomst van referente in Nederland, en niet zoals die later is gevormd met de achtergebleven gezinsleden. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7862
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Somalische nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Boercie, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 juni 2017 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen [naam referente] (referente).

Overwegingen

1. Eiseres wil met deze aanvraag in aanmerking komen voor verblijf bij referente, die haar tante is, op grond van de nareisbepalingen. Eiseres heeft eerder een soortgelijke aanvraag gedaan. Deze is destijds afgewezen en het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van 15 september 2016 [1] ongegrond verklaard.
Eiseres is de dochter van de overleden zus van referente. Zij heeft vanaf het vertrek van referente bij de echtgenoot van referente, [naam echtgenoot van referente] , hun acht biologische kinderen en de jongere zus van referente gewoond. Deze hebben allen wel een inwilligend besluit op hun nareisaanvragen gekregen en verblijven in Nederland. Alleen de aanvraag van eiseres is afgewezen en zij is achtergebleven in Kenia.
De rechtbank heeft in de eerdere procedure geoordeeld dat voorwaarde voor toelating van eiseres op grond van de nareisbepalingen is dat eiseres tot het gezin van referente behoorde. Nu niet in geschil is dat eiseres en referente nooit hebben samengewoond, omdat het overlijden van de moeder van eiseres ongeveer samen viel met het vertrek van referente, voldoet eiseres niet aan die voorwaarde. Dat eiseres als enige in Kenia is achtergebleven maakt dat niet anders. Eiseres kan een aanvraag doen op grond van artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2. Verweerder heeft de huidige aanvraag afgewezen omdat weliswaar sprake is van nieuw beleid waardoor uitgangspunt van de toetsing of sprake is van gezinsleven tussen referente en eiseres niet meer de datum van vertrek van referente uit het land van herkomst is, maar de datum van binnenkomst van referente in Nederland. Dat nieuwe beleid is echter niet een relevante wijziging die afdoet aan de beoordeling in het vorige besluit, omdat in de periode tussen de datum van vertrek en aankomst van referente, geen sprake is van een wijziging van de gezinsband. Immers, referente is ook in die periode niet de pleegmoeder van eiseres geweest. Ook anderszins zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden gesteld. Van het horen in bezwaar is afgezien met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beroepsgronden van eiseres komen er in de kern op neer dat de wijziging van het beleid wel relevant is en dat verweerder dit op te strikte wijze heeft getoetst en in strijd met het Unierecht en de jurisprudentie van het Hof van Justitie [2] over de bescherming van het hogere belang van het kind en de gunstiger voorwaarden voor vluchtelingen ten aanzien van gezinshereniging. Verweerder heeft ten onrechte geen evenredigheids- en proportionaliteitstoets verricht. Anders dan waar verweerder vanuit gaat is in de periode tussen het vertrek en de datum van aankomst van referente in Nederland wel werkelijk gezinsleven ontstaan tussen eiseres en referente als haar pleegmoeder en de echtgenoot van referente als haar pleegvader. Eveneens is ten onrechte niet aan artikel 8 EVRM getoetst [3] .
4. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze beroepsgronden niet slagen mede in het licht van de uitgebreide motivering in het bestreden besluit ten aanzien van de bezwaargronden die grotendeels op hetzelfde neerkomen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven, zijn de bepalingen over nareis bedoeld om de feitelijke gezinssituatie te herstellen zoals die bestond met referente voor haar binnenkomst in Nederland en niet zoals die later is gevormd met de achtergebleven gezinsleden. Vast staat dat tussen eiseres en referente geen sprake is geweest van een gezinssituatie als pleegmoeder en pleegdochter. Eiseres is eerst na het vertrek van referente uit Somalië bij de achtergebleven gezinsleden van referente komen wonen. Dat betekent dat tussen referente en eiseres geen sprake is van een gezinsband die reeds voor binnenkomst bestond [4] . Daarom zijn de in hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn opgenomen gunstigere bepalingen op eiseres niet van toepassing. Uit de door eiseres aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie valt niet af te leiden dat dit eiseres niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat uit deze jurisprudentie [5] kan worden afgeleid dat indien sprake is van het niet voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn, op basis van de gewone regeling voor gezinshereniging een verzoek om gezinshereniging kan worden ingediend. Eiseres had in die procedure kunnen aanvoeren dat verweerder daarbij rekening dient te houden met de op vluchtelingen toepasselijke gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging, de hogere belangen van het kind en alle door eiseres aangevoerde bijzondere (schrijnende) omstandigheden (zoals onder welke omstandigheden het gezin heeft geleefd, hoe het is gescheiden, hoe de vlucht van referente is gegaan en het overlijden van de moeder) in zijn beoordeling zal dienen te betrekken. Daarin had tevens aan de orde kunnen komen of aan eiseres in het licht van die bijzondere omstandigheden op basis van artikel 8 EVRM verblijf moet worden toegestaan. Dat verweerder die beoordeling in deze procedure had dienen te maken, volgt de rechtbank in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie niet.
De rechtbank stelt vast dat eiseres, ondanks de verwijzing naar de reguliere procedure in het eerdere afwijzende besluit en de eerdere uitspraak, nog steeds niet een dergelijke aanvraag heeft ingediend.
5. Uit het voorgaande volgt tevens dat de beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar en referente ten onrechte niet heeft gehoord niet kan slagen. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een situatie waarin naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidende conclusie konden leiden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is gedaan op 7 augustus 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam, AWB 16/10505.
2.ECLI:EU:C:2019:192, ECLI:EU:C:2017:354, ECLI:EU:C:2018:248, ECLI:EU:C:2013:631, ECLI:EU:C:2015:81, ECLI:EU:C:2012:756.
3.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 201501042/1/V1, 201001188/1/V1, ECLI:NL:RVS:2017:455
4.Zie artikel 9 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin is bepaald dat dit kan worden tegengeworpen.
5.Zie naar analogie het arrest K. en B, 7 november 2018 (ECLI:EU:C:2018:877); zie ook de uitspraak van 15 januari 2020 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2020:806).