ECLI:NL:RBDHA:2020:7734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Togolese nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag door de staatssecretaris op 18 juli 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 11 september 2019 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 juli 2020, die telefonisch plaatsvond, was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dit advies concludeerde dat de eiser in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij het uitblijven van medische behandeling. De eiser betwistte de zorgvuldigheid en de inhoud van het BMA-advies, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser geen contra-expertise had overgelegd en dat zijn stellingen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het BMA-advies had gevolgd en dat de beroepsgrond over de toegankelijkheid van medische zorg in Togo niet meer relevant was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting werd uitgesproken, maar later gepubliceerd zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een telefonische verbinding, plaatsgevonden op
7 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Togolese nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1969. Eiser heeft een aanvraag gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op verzoek van verweerder een advies uitgebracht over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000.
2. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser lijdt aan aangeboren staar van beide ogen en dat uit een eerder BMA-advies blijkt dat hij last heeft van een verhoogd cholesterol en gestoorde glucosetolerantie.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het advies van het BMA van 15 juli 2019 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
4. Eiser voert aan dat verweerder het BMA advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het advies naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig is en evenmin naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiser legt hieraan ten grondslag dat het BMA-advies ten onrechte geen of onvolledig melding doet van de diabetes en hartklachten waaraan eiser lijdt. Verweerder had daarom navraag moeten doen bij het BMA. Voorts betoogt eiser dat door meerdere redenen de noodzakelijke medische behandeling in Togo niet toegankelijk is voor hem. Zo zijn de medicijnen niet beschikbaar, zijn ziekenhuizen alleen toegankelijk voor rijke burgers en zijn er te weinig artsen en verpleegkundigen. Eiser onderbouwt dit met een overzicht van de Wereldgezondheidsorganisatie. Nu eiser in Togo geen huis, werk, inkomen of sociaal vangnet heeft, zal de gezondheidszorg niet toegankelijk zijn voor hem.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In geschil is of verweerder het besluit heeft kunnen baseren op het BMA-advies. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2984) blijkt dat verweerder adviezen van het BMA als deskundigenadviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, strekt de door de bestuursrechter te verrichten toetsing niet verder dan de beoordeling naar aanleiding van de beroepsgronden of verweerder zich gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het is aan eiser om die punten naar voren te brengen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Ook ziet de rechtbank in hetgeen eiser betoogt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het BMA-advies is gebaseerd op informatie die door de huisarts van eiser is verstrekt. De enkele stelling dat eiser diabetes heeft en aan hartklachten lijdt, kan niet tot een ander oordeel leiden nu deze stelling niet is onderbouwd met stukken. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting zelf heeft verklaard dat hij momenteel ook geen medicijnen gebruikt voor deze gestelde klachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het BMA-advies van
15 juli 2019 aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
5.3.
Nu verweerder het BMA-advies ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluit en uit dit advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en bij het achterwege blijven van de medische behandeling niet op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht, behoeft de beroepsgrond ten aanzien van de toegankelijkheid van de medische behandeling in Togo geen sprake meer.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.