ECLI:NL:RBDHA:2020:7733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medische situatie van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Afghaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat de eiser in staat was om te reizen, mits begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het BMA-advies terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd, omdat het advies zorgvuldig en inzichtelijk was. Eiser had geen contra-expertise of aanvullende medische stukken overgelegd die de juistheid van het BMA-advies konden betwisten. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies en dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in een zitting die via een Skype-verbinding plaatsvond, als gevolg van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 7 juli 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft Afghaanse nationaliteit. Op 15 april 2019 heeft hij de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 28 mei 2019 op verzoek van verweerder een advies uitgebracht over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000.
2. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser lijdt aan een depressieve stoornis, een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking. Eiser wordt behandeld door een psychiater en er is medicatie voorgeschreven. Het BMA concludeert dat, hoewel de psychische klachten kunnen toenemen bij het achterwege laten van de medische behandeling, een medische noodsituatie op korte termijn niet te verwachten is. Daarnaast komt het BMA tot de conclusie dat eiser in staat is om te reizen, zij het dat hij tijdens de reis moet worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige die ook de medicatie in beheer heeft. Ook wordt aanbevolen dat hij zijn medicatie voortzet tijdens de reis en daarom voldoende medicatie meeneemt om de reis te overbruggen. Tot slot beveelt het BMA aan dat hij een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens, bijvoorbeeld een Europees Medisch Paspoort, meeneemt bij terugkeer.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat uit het BMA-advies niet blijkt dat het achterwege blijven van een medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het BMA-advies niet inzichtelijk is en dat sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en/of volledigheid van het
BMA-advies. Eiser wijst er allereerst op dat, hoewel op dit moment nog geen aanvullende medische informatie is ingebracht, deze informatie door de gemachtigde van eiser bij de
Parnassia-groep is opgevraagd en naar verwachting op korte termijn wordt verstrekt. Daarnaast is onvoldoende waarde gehecht aan de ingebrachte rapporten van de behandelaars van eiser. Eiser is voorts van mening dat uit de door hem overgelegde rapporten van [A] (d.d. 7 juni 2018) en de rapportage van [B] (d.d. 20 maart 2019) blijkt dat sprake is van een verslechtering van de situatie ten aanzien van de depressie. Eiser stelt zich op het standpunt dat in het BMA-advies niet alle (potentiële) indicatoren die blijken uit de rapporten van de behandelaars zijn meegewogen bij de vraag of er in de toekomst een medische noodsituatie zal ontstaan bij het ontbreken van behandeling. Gelet op de overgelegde rapportages zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Verweerder had aanvullend advies moeten vragen aan het BMA om meer inzicht te krijgen in het te verwachten beloop van de klachten bij het wegvallen van behandeling en begeleiding.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In geschil is of verweerder de aanvraag van eiser vanwege zijn medische situatie uitstel van vertrek te verlenen terecht heeft afgewezen.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op het BMA-advies van 28 mei 2019. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit de uitspraken van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) en in die van 23 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3852), blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. Met een contra-expertise kan eiser de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het onder 6.2 genoemde BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat het – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig – en naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Hieruit blijkt dat het BMA ten tijde van het bestreden besluit van alle relevante medische gegevens van eiser kennis heeft genomen en dat het BMA deze gegevens in het advies heeft betrokken. Het ligt op de weg van eiser om aan te tonen dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van een BMA-advies. Eiser is hierin, gelet op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, niet geslaagd. Uit het BMA-advies blijkt immers niet dat het uitblijven van de door eiser noodzakelijke medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Voor zover eiser stelt dat het BMA-advies niet alle (potentiële) indicatoren die blijken uit de rapporten van de behandelaren meegewogen heeft bij de voorspelling of er in de toekomst een medische noodsituatie ontstaat bij het ontbreken van een medische behandeling, heeft verweerder mogen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO0794). Uit deze uitspraak volgt dat de rechtbank terughoudend dient te toetsen indien er geen contra-expertise is overgelegd door de vreemdeling. Eiser heeft geen contra-expertise of andere (medische) stukken van zijn behandelaars overgelegd waaruit blijkt dat de medische situatie sindsdien wezenlijk is veranderd. Indien eiser het niet eens was met de conclusie van de BMA-arts had het op zijn weg gelegen om medische stukken te overleggen, die een concreet aanknopingspunt vormen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van die conclusie (zie ook de uitspraak van de Afdeling van
13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1211). Niet is gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies of waaruit blijkt dat sprake is van de situatie dat de motivering van het BMA-advies op zichzelf voldoende twijfel oproept. Dat eiser in de beroepsfase aanvullende informatie heeft opgevraagd leidt niet tot een ander oordeel, gelet op het ex-tunc karakter van de procedure. Voorts overweegt de rechtbank hiertoe dat ter zitting namens eiser is gesteld dat het nieuwe stuk alleen een bevestiging betreft van de klachten die eerder al zijn betrokken.
7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat het BMA-advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel dat de inhoud van het BMA-advies tot een andere conclusie zou moeten leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
8. Ten aanzien van het schenden van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bij toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte van het horen van eiser heeft afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.