Beroepsgronden over beoordeling LHBTI-asielmotief
Eiser voert aan dat hij in aanmerking dient te komen voor internationale bescherming, omdat hij homoseksueel is en hem de homoseksuele geaardheid wordt toegedicht vanwege online foto’s en zijn uiterlijke kenmerken. Dit laatste is door verweerder ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming.
Het gehoor van 17 oktober 2019 heeft daarnaast onzorgvuldig plaatsgevonden. Verweerder heeft nagelaten om eiser tijdens dit gehoor met mogelijke tegenstrijdigheden te confronteren en om zijn reactie hierop te vragen. Ook heeft eiser aan het begin van het gehoor aangegeven iets nieuws naar voren te willen brengen, namelijk dat hij een seksuele relatie heeft gehad met zijn neef in Afghanistan. Hij is betrapt door een vrouwelijk familielid terwijl zijn neef en hij samen in een gastenkamer waren. Eiser heeft kunnen ontsnappen, maar hij vreest voor eerwraakmoord en dit was de directe aanleiding voor hem om uit Afghanistan te vluchten. Eiser heeft hier niet eerder over kunnen spreken omdat er een groot taboe op rust, wat ook volgt uit paragraaf 3.5.7 van het algemeen ambtsbericht Afghanistan van maart 2019. De gehoormedewerker heeft eiser ten onrechte niet verder laten verklaren over deze gebeurtenis, omdat dit geen nieuw feit en/of nieuwe omstandigheid zou zijn en deze gebeurtenis niet op het formulier voor zijn opvolgende aanvraag was ingevuld.
Voorts werpt verweerder verklaringen in de asielprocedure van de partner van eiser aan eiser tegen zonder deze stukken integraal aan eiser en zijn gemachtigde te overleggen. Op deze wijze kunnen de gemachtigde van eiser en de rechtbank niet beoordelen of dit terecht en op een juiste manier gebeurt. Verweerder was bovendien in het bezit van de impliciete toestemming van de partner van eiser alsmede van diens contactgegevens, waardoor verweerder zo nodig zelf contact met de partner van eiser had kunnen opnemen om expliciete toestemming te vragen om de gehoren in de besluitvormingsfase aan eiser te overleggen. Verweerder stelt dat de gehoren bij brief van 24 april 2020 (op dezelfde dag als waarop het bestreden besluit is uitgebracht) aan de partner van eiser zijn toegezonden. Ten eerste is dit te laat en ten tweede betwist de partner van eiser dat hij het rapport van 18 juni 2018 heeft ontvangen. Hij stelt alleen het rapport van 22 februari 2018 te hebben ontvangen en hieruit blijken niet de punten die door verweerder aan eiser worden tegengeworpen.
Voorts heeft verweerder in strijd met Werkinstructie 2018/9 en zijn opvolger 2019/17 te weinig gewicht gehecht aan de verklaringen van derden en de bewijsstukken van de LHBTI-organisaties. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte nagelaten de partner en de broer van eiser te horen over de verklaringen van eiser, aangezien zij zijn verklaringen kunnen bevestigen.
De Facebookaccounts van eiser zijn verder ten onrechte in zijn geheel niet bij de besluitvorming betrokken, terwijl dit wel relevant is voor het asielrelaas van eiser. Eiser is namelijk ook via Facebook met de dood bedreigd door familieleden.
Ook heeft eiser de tatoeage ‘love B’ op zijn hand laten tatoeëren, wat een belangrijke aanwijzing is voor het bestaan van een daadwerkelijke liefdesrelatie tussen eiser en zijn partner [A] .
Uit Werkinstructie 2019/17 blijkt bovendien dat elke zaak waarin een LHBTI-motief speelt aan een LHBTI-coördinator voorgelegd moet worden. Uit het bestreden besluit blijkt niet kenbaar dat dit is gebeurd.