ECLI:NL:RBDHA:2020:7672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.6653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër met beroep op vervolging en herkomstgebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somaliër die een beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag opnieuw als ongegrond was afgewezen. De eiser, die in Mogadishu heeft gewoond, stelde dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris eerder de asielaanvraag van eiser had afgewezen, maar dat deze afwijzing door de rechtbank was vernietigd omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de herkomst van eiser niet kon worden vastgesteld. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris opnieuw de asielaanvraag afgewezen, waarbij hij zich baseerde op een Saoedische geboorteakte die door Bureau Documenten was onderzocht en als echt was bevonden. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Mogadishu. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de problemen die eiser in het verleden had ondervonden niet voldoende zwaarwegend waren om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Eiser had ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn westerse levensstijl een uitingsvorm was van een godsdienstige overtuiging, en de rechtbank ging voorbij aan zijn argumenten dat hij in Mogadishu in slechte omstandigheden zou terechtkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6653
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.I. Engelsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 februari 2020 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft de Somalische nationaliteit. Op 28 januari 2016 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Hij heeft toen verklaard te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Aan zijn aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is geboren in Saoedi-Arabië en op jonge leeftijd naar Jemen is verhuisd, waar hij zijn hele leven als vluchteling heeft gewoond met zijn ouders, jongere broer en twee zussen. Eisers vader is in Jemen overleden en één van zijn zussen is in 2011 naar Indonesië gevlucht. Vanwege het uitbreken van de oorlog in Jemen in 2015, is eiser met zijn moeder, broer en zus naar Somalië gevlucht, waar zij op verschillende plaatsen hebben verbleven, laatstelijk in Mogadishu. In Mogadishu hebben zich verschillende incidenten voorgedaan. Eiser en zijn familie zijn diverse keren staande gehouden en lastig gevallen door patrouillerende militairen. Na drie maanden zijn eisers moeder, broer en zus naar Maleisië gevlucht. Eiser kon wegens geldgebrek niet mee en heeft nog twee maanden zelfstandig in Mogadishu verbleven, in een hotel. In deze periode werd hij financieel ondersteund door zijn twee oudere broers die al lange tijd in Nederland wonen. Eisers moeder heeft uiteindelijk zijn vlucht naar Nederland geregeld.
Bij besluit van 22 mei 2016 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Op 23 juni 2016 heeft de rechtbank eisers beroep daartegen gegrond verklaard en het besluit van 22 mei 2016 vernietigd. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers individuele asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is om tot verlening van een verblijfsvergunning asiel over te gaan. Verweerder had zich naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Mogadishu. Daarbij wees de rechtbank onder meer op het feit dat eiser een alleenstaande minderjarige is die slechts vijf maanden van zijn leven in Somalië heeft verbleven en geen netwerk heeft in Mogadishu. Ook is gewezen op het risico van gedwongen rekrutering door Al-Shabaab.
3. Bij besluit van 8 juni 2017 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen als ongegrond. Op 20 december 2017 heeft de rechtbank eisers beroep daartegen gegrond verklaard en het besluit van 8 juni 2017 vernietigd. [2] De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht niet uitgaat van de door eiser gestelde geboortedatum en –plaats, gelet op de informatie van UNHCR. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat eisers herkomstgebied niet kan worden vastgesteld. Omdat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser in de maanden voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië in Mogadishu heeft gewoond en daar problemen heeft gehad, moet Mogadishu als zijn herkomstgebied worden aangemerkt. Verder was de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser een netwerk heeft in Mogadishu. Zowel eiser als verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 20 december 2017. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft beide hoger beroepen ongegrond verklaard. [3]
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen als ongegrond. Eiser heeft op 26 april 2019 een Saoedische geboorteakte overgelegd. Dit document is door Bureau Documenten onderzocht en echt bevonden. Daarmee is vast komen te staan dat eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en dat hij dus zowel tijdens zijn verblijf in Somalië als tijdens zijn asielprocedure meerderjarig was. Verweerder rekent het eiser aan dat hij hierover onjuiste en misleidende verklaringen heeft afgelegd. Het element ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’ wordt geloofwaardig geacht, behoudens eisers leeftijd. De door eiser ondervonden problemen in Somalië worden ook geloofwaardig geacht, met daarbij de kanttekening dat eiser ten tijde van deze gebeurtenissen reeds geruime tijd meerderjarig was. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 23 juni 2016 stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij zijn vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij verwijst eiser allereerst naar de geloofwaardig geachte verklaringen over de problemen die hij in Mogadishu heeft ondervonden. De rechtbank stelt vast dat met haar uitspraak van 23 juni 2016 al in rechte vast is komen te staan dat deze problemen niet kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft tegen deze uitspraak immers geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank gaat daarom aan deze beroepsgrond voorbij.
6. Vervolgens heeft eiser betoogd dat hij verwesterd is en dat zijn westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige overtuiging. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018. [4] Uit deze uitspraak volgt dat een al dan niet door louter tijdsverloop ontwikkelde westerse levensstijl op zichzelf niet tot vluchtelingschap kan leiden. Een westerse levensstijl is geen godsdienstige of politieke overtuiging. De hoofdregel is dus dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. Uitzondering hierop is de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze wel heeft gesteld dat hij verwesterd is, maar dit in het geheel niet heeft geconcretiseerd. Verweerder is daar in het bestreden besluit dan ook terecht aan voorbij gegaan. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij sinds hij in Nederland is, niet meer verplicht de Islam hoeft te praktiseren, hetgeen zich uit in westers gedrag. Hij heeft twijfels bij zijn geloof, is niet praktiserend, gaat sinds hij in Nederland is niet naar de moskee en neemt geen deel aan de Ramadan. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser daarmee nog steeds onvoldoende geconcretiseerd heeft dat zijn westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige overtuiging. De rechtbank is het daarmee eens en is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond faalt.
7. In geschil is vervolgens of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Mogadishu. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd dat en waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. [5] Ook heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt of tot een kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft in beroep op deze punten slechts zijn zienswijze herhaald, zonder daarbij aan te geven waarom verweerders reactie daarop in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist te zijn. Dit is onvoldoende om af te kunnen doen aan het bestreden besluit.
8. Met betrekking tot eisers individuele omstandigheden heeft verweerder er allereerst op gewezen dat eisers eerder ondervonden problemen niet kunnen worden beschouwd als een mogelijk risico zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Vw [6] , nu vast is komen te staan dat die problemen onvoldoende zwaarwegend zijn. Verder wijst verweerder er met nadruk op dat pas recentelijk vast is komen te staan dan eiser tijdens zijn verblijf in Mogadishu reeds ruimschoots meerderjarig was. Aan al eisers eerdere argumenten gerelateerd aan zijn minderjarige (of jongvolwassene) leeftijd komt dan ook geen waarde meer toe. Eiser is een volwassen man, van wie in beginsel verwacht mag worden dat hij zich zelfstandig weet te handhaven. Vervolgens verwijst verweerder naar het ambtsbericht van maart 2019 [7] en stelt vast dat daarin, anders dan in het vorige ambtsbericht, niet meer expliciet wordt aangegeven dat een netwerk essentieel is voor terugkeer. Verweerder vermeldt hierbij ook dat UNHCR zich niet in algemene zin heeft uitgesproken tegen (vrijwillige) terugkeer naar Somalië (Mogadishu) en daar zelfs actieve ondersteuning bij aanbiedt voor ontheemden die verblijven in kampen binnen en buiten Somalië. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers stelling dat het moeilijk zal zijn een bestaan op te bouwen in Somalië, nog niet betekent dat dit voor hem onmogelijk is. Het is voor eiser niet op voorhand onmogelijk om een netwerk binnen zijn eigen clan op te bouwen. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht dat er in Mogadishu sprake is van economische groei, waardoor er daar meer kansen zijn voor terugkeerders dan elders in Zuid- en Centraal-Somalië. Uit de door eiser afgelegde verklaringen blijkt dat hij zich kan redden met zijn kennis van de Somalische taal. Zo was hij bijvoorbeeld in staat om boodschappen te doen. Bovendien heeft hij verklaard dat hij na het vertrek van zijn familieleden nog twee maanden zelfstandig in een hotel in Mogadishu heeft verbleven, waarbij hij financiële ondersteuning kreeg van zijn broers in Nederland. Niet valt in te zien waarom hij deze steun in geval van terugkeer niet opnieuw zou kunnen krijgen. Met deze steun zou eiser eventueel opnieuw tijdelijk in een hotel in Mogadishu kunnen verblijven en zich in die periode kunnen oriënteren op werk, het leggen van contacten en het verbeteren van zijn taalvaardigheid. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in dusdanig slechte humanitaire omstandigheden terecht zal komen, dat hieruit een reëel risico op ernstige schade volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden ook op dit onderdeel grotendeels een letterlijke herhaling van de zienswijze zijn. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat het voor hem onmogelijk zal zijn om een bestaan op te bouwen in Mogadishu en dat hij daardoor in dusdanig slechte humanitaire omstandigheden terecht zal komen dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. [8] De rechtbank gaat daarom voorbij aan eisers opmerking in beroep dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft hoe eiser een netwerk zou moeten opbouwen in Mogadishu. Het is immers niet aan verweerder om dat te onderbouwen, maar aan eiser om te onderbouwen waarom hij dat niet zou kunnen. Dat verweerder onvoldoende is ingegaan op eisers gebrekkige kennis van de Somalische taal volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft immers overwogen dat eiser heeft verklaard zich te kunnen redden, in die zin dat hij boodschappen kan doen. Ook heeft verweerder opgemerkt dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn taalvaardigheid verbetert. Tot slot volgt de rechtbank ook niet dat verweerder onvoldoende zou hebben gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom eiser niet opnieuw financiële steun van zijn broers zou kunnen krijgen. Ook hier geldt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij deze steun niet zou kunnen krijgen en daar is hij niet in geslaagd. De niet nader onderbouwde stelling dat het waarschijnlijker is dat hij in een ontheemdenkamp of op straat eindigt, is daarvoor onvoldoende.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:7759.
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9981 (niet gepubliceerd).
3.Uitspraak van 16 juli 2019, zaaknummer 20180009/1/V2 (niet gepubliceerd).
5.Richtlijn 2011/95/EU
6.Vreemdelingenwet 2000
7.Algemeen ambtsbericht Zuid- en Centraal-Somalië, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2019.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden