ECLI:NL:RBDHA:2016:7759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/11464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Somalische minderjarige en de afwijzing door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische minderjarige, eiser, die beroep had ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 28 januari 2016 een asielaanvraag ingediend, maar deze was op 22 mei 2016 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het relaas van eiser geloofwaardig was, maar niet voldoende zwaarwegend om een risico op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Eiser had zijn hele leven als vluchteling in Jemen gewoond en was na een vlucht naar Somalië uiteindelijk in Maleisië terechtgekomen. De rechtbank concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor terugkeer naar Mogadishu, waar eiser geen netwerk had en geen familiebanden kon aantonen die meer dan normaal waren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit besluit. Eiser werd in het gelijk gesteld, en de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/11464 (beroep) en 16/11469 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 23 juni 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,
gemachtigde: mr. A.I. Engelsman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 mei 2016 (het bestreden besluit). Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S. Igdeli, waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig M. Aleid, tolk in de Arabische taal, en [naam], [naam]. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Op 28 januari 2016 heeft eiser een asielaanvraag ingediend, waaraan het volgende ten grondslag ligt. Eiser is geboren in Saoedi-Arabië en op jonge leeftijd verhuisd naar Jemen. Daar heeft eiser zijn hele leven als vluchteling gewoond met zijn ouders en [naam]. De vader van eiser is in Jemen een natuurlijke dood gestorven. [naam] is in 2011 naar Indonesië gevlucht. Toen in Jemen in 2015 opnieuw gevechten uitbraken zijn de moeder van eiser, eiser en zijn broer en zus per boot gevlucht naar Somalië. Zij hebben zich gevestigd in Mogadishu, alwaar zich enkele incidenten voordeden. Zo werd eiser, die slecht Somalisch spreekt, een keer door militairen of bandieten staande gehouden tijdens het doen van boodschappen en lieten zij hem slechts gaan omdat een winkelier zich voor eiser garant stelde. Ook op de weg werden eiser en zijn familie twee keer door militairen aangehouden omdat men aan hen kon zien dat zij niet echt uit Somalië kwamen. Na drie maanden is eisers familie gevlucht naar Maleisië. Eiser kon wegens geldgebrek niet mee en heeft nog twee maanden alleen in Mogadishu verbleven, in een hotel. Zijn twee oudere broers, [naam], beiden woonachtig in Nederland, ondersteunden hem financieel. Eisers moeder heeft uiteindelijk zijn vlucht geregeld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder acht het relaas van eiser geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend om een risico op vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan te nemen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat geen belemmeringen bestaan voor terugkeer, omdat in Mogadishu geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) en eiser hier te lande geen familieleven uitoefent in de zin van artikel 8 van het EVRM met zijn oudere broers en zus. Eisers kan zich als minderjarige bij zijn moeder voegen in Maleisië.
3. Op hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder nader ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het individuele relaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Hiertoe is het volgende redengevend. Uit het Algemeen Ambtsbericht inzake Somalië van 31 maart 2016 blijkt (het ambtsbericht) blijkt dat terugkeerders uit Jemen, waar eiser toe behoort, een nieuw fenomeen zijn in Somalië en dat de Somalische autoriteiten vrezen dat zich onder hen leden van Al-Qaeda bevinden. Het is dan ook niet vreemd dat eiser en zijn familie, die zoals hij zelf stelt worden herkend als terugkeerders, door militairen staande gehouden worden bij controles op de weg of in drukke winkelgebieden. Gesteld noch gebleken is dat eiser en zijn familie verdergaande problemen hebben ondervonden van de zijde van de militairen.
5. Voorts kon verweerder zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn hier te lande verblijvende broers en zijn in 1984 geboren zus Ilham. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat in ieder geval uit dient te worden gegaan van de feitelijke familieband tussen eiser en zijn broers, is tussen hen geen sprake van de vereiste meer dan normale emotionele banden. De in 1987 en 1989 geboren broers van eiser zijn in 2001 naar Nederland gekomen, zodat al sinds geruime tijd geen sprake meer is van samenwoning. De omstandigheid dat zijn broers sinds zijn aankomst voor eiser zorgen, is onvoldoende om alsnog meer dan normale emotionele banden aan te nemen.
6. Het standpunt van verweerder dat eiser terug kan keren naar Mogadishu zonder risico te lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM is onvoldoende gemotiveerd. Eiser is een alleenstaande minderjarige die slechts vijf maanden van zijn leven in Somalië heeft verbleven, slecht Somalisch spreekt en in het geheel geen netwerk heeft in Mogadishu. De ter zitting gegeven toelichting dat eiser pas na het bereiken van de meerderjarige leeftijd kan worden uitgezet, doet aan het ontbreken van een netwerk niets af. Hoewel afkomst in Mogadishu een minder grote grol speelt dan in de rest van Somalië, is voorts wel van belang dat eiser in het geheel geen banden heeft met de Ashraf-stam waartoe hij behoort. Verweerder kon zich dan ook niet zonder meer op het standpunt stellen dat eiser de bescherming van zijn stam kan inroepen, te meer nu eiser stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze stam in Somalië in een kwetsbare positie verkeert. Ook ten aanzien van de groep terugkeerders uit Jemen is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk bescherming kan krijgen. Bovendien is het merendeel van deze terugkeerders blijkens het ambtsbericht gevestigd in Puntland en Somaliland, terwijl eiser terug zou moeten keren naar Mogadishu. Nu eiser geen gedegen opleiding heeft genoten zal het voor hem – ondanks eventuele financiële steun van zijn broers in Nederland – extra moeilijk zijn om een bestaan op te bouwen, zoals eveneens blijkt uit het ambtsbericht. Daarnaast beschrijft het ambtsbericht het risico voor jonge mannen in Mogadishu om slachtoffer te worden van een anti-Al-Shabaab razzia van de overheid of van gedwongen rekrutering door Al-Shabaab. Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden kan niet zonder meer worden aangenomen dat dit risico voor eisers beheersbaar is.
7. Reeds hierom is het beroep gegrond. In het kader van finale geschilbeslechting staat thans ter beoordeling of eiser zich als minderjarige bij zijn moeder in Maleisië kan voegen. Verweerder heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat eiser een (foto)kopie van de UNHCR-registratie van zijn moeder in Maleisië heeft overgelegd en dat zij contact met elkaar onderhouden. De moeder van eiser dient vanuit haar zorgplicht als ouder de mogelijkheden voor gezinshereniging te onderzoeken, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank is het echter aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser zich daadwerkelijk toegang zal kunnen verschaffen tot Maleisië, gelet op hetgeen onder 6 overwogen en de omstandigheid dat eiser minderjarig is. Blijkens de mededeling van de ter zitting aanwezige meerderjarige broer van eiser wacht hun moeder op hervestiging. De status van hun moeder in Maleisië is echter onduidelijk (categoriale of individuele bescherming). Verweerder heeft dit niet weersproken. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onzorgvuldig voorbereid.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
9. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. Nu het beroep gegrond is bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 992.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.Y.M. van Deijck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.