Overwegingen
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. In juni 2007 is hij getrouwd met zijn eerste echtgenote. In 2009 is eiser Mogadishu ontvlucht samen met hun kinderen [naam 2] en [naam 3] . Hij is toen het contact met zijn eerste echtgenote verloren. Zij was op dat moment zwanger van hun derde kind. In Adale heeft eiser zijn tweede echtgenote ontmoet en is hij met haar getrouwd. In 2010 zijn zij samen naar Jemen gegaan. Daarna is de tweede echtgenote naar Nederland gevlucht, waar zij op 22 maart 2011 een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen. Eiser is naar Egypte gegaan en is van daaruit, samen met de twee kinderen, nagereisd bij zijn tweede echtgenote. Op 18 februari 2014 is aan hen een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 19 december 2013 en geldig tot 19 december 2018.
Op 26 juni 2015 is het huwelijk tussen eiser en zijn tweede echtgenote ontbonden. Op 2 oktober 2015 heeft zijn eerste echtgenote asiel aangevraagd in Nederland, mede namens twee andere minderjarige kinderen (ten tijde van het thans bestreden besluit 9 en 7 jaar oud), eveneens van eiser. Deze aanvraag is afgewezen en die afwijzing is in rechte vast komen te staan.Eiser woont sinds de komst van zijn eerste echtgenote naar Nederland met haar samen en uit hun relatie zijn vervolgens in Nederland nog twee kinderen geboren (ten tijde van het bestreden besluit 3 en 1 jaar oud).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunningen van eiser, [naam 2] en [naam 3] ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum. Daarbij is tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft erkend dat hij tijdens de nareisprocedure informatie heeft achtergehouden: in 2012 is hij in Egypte herenigd met zijn eerste echtgenote. Hij heeft dit bij de ambassade niet verteld, uit vrees dat zijn kinderen dan niet zouden mogen nareizen bij zijn tweede echtgenote, omdat zij niet hun biologische moeder is. Verweerder concludeert dat eiser nooit de intentie heeft gehad om gezinsleven met zijn tweede echtgenote uit te oefenen in Nederland, wat volgens verweerder ook blijkt uit de echtscheiding en het feit dat eiser na de inreis van zijn eerste echtgenote in Nederland het gezinsleven met haar heeft voortgezet. Als dit bekend was geweest ten tijde van de nareisprocedure, was geen machtiging tot voorlopig verblijf (en daarop volgend een verblijfsvergunning) aan eiser en de kinderen verleend. Daar komt nog bij dat eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn vertrek uit Adale en zijn ontmoeting en huwelijk met zijn tweede echtgenote, zodat wordt getwijfeld aan de geloofwaardigheid van hun relatie. Mede gelet op de taalanalyse kan bovendien niet worden uitgesloten dat eiser langere tijd samen met zijn eerste echtgenote in Jemen heeft gewoond. Eiser heeft ook vage verklaringen afgelegd over de reden van vertrek uit Jemen en zijn verblijf aldaar.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft betwist dat hij informatie heeft achtergehouden tijdens de nareisprocedure. Hij betwist wel dat deze informatie tot afwijzing van zijn nareisaanvraag zou hebben geleid. Ten tijde van die aanvraag wist hij niet dat zijn eerste echtgenote nog in leven was. Hij stelt dat hij zijn eerste echtgenote bij toeval en slechts één keer heeft ontmoet in Egypte. Naar later bleek is zij toen zwanger geraakt van hun vierde kind. Hij heeft na de bewuste ontmoeting geen contact meer met haar gehad of gezocht en hij heeft Egypte verlaten zonder enige uitleg aan haar te geven. Hieruit moet volgens eiser worden afgeleid dat hij wel degelijk wilde herenigen met zijn tweede echtgenote. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eiser heeft in beroep namelijk niets aangevoerd tegen de vaststelling in het bestreden besluit dat eiser kort na zijn aankomst in Nederland is gescheiden van zijn tweede echtgenote en meteen na de aankomst van zijn eerste echtgenote weer met haar is gaan samenwonen. Verweerder heeft terecht overwogen dat daaruit blijkt dat eiser niet de intentie had om gezinsleven met zijn tweede echtgenote uit te oefenen. Ook heeft eiser niets aangevoerd tegen de door verweerder geconstateerde vage en tegenstrijdige verklaringen over zijn tweede huwelijk en zijn verblijf in en vertrek uit Jemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende gemotiveerd dat de achtergehouden informatie zou hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag. De verblijfsvergunning van eiser is daarom terecht ingetrokken.
5. Ten aanzien van de verblijfsvergunningen van [naam 2] en [naam 3] wordt in beroep niet betwist dat de achtergehouden informatie zou hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag. Betoogd wordt echter dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt als bedoeld in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.Daarbij is verwezen naar het arrest Y.Z. van het Hof van Justitie.
6. Het arrest Y.Z. gaat over de intrekking op grond van artikel 16, tweede lid, onder a, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarin staat dat lidstaten de verblijfstitels van gezinsleden – die zijn verleend op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn – kunnen intrekken indien is vastgesteld dat er valse of misleidende informatie is verstrekt, valse of vervalste documenten zijn gebruikt, of anderszins fraude is gepleegd of onwettige middelen zijn gebruikt. Het Hof oordeelt dat daarvoor niet is vereist dat de betrokken gezinsleden op de hoogte waren van de fraude. De intrekking van de verblijfstitel van de gezinsleden mag evenwel niet automatisch plaatsvinden. De betrokken lidstaat moet overeenkomstig artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn de situatie van het betrokken gezinslid vooraf individueel onderzoeken en daarbij een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen verrichten.
7. Op de intrekking van de met toepassing van het nareisbeleid verleende verblijfsvergunningen is de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing. Dat artikel 17 van die richtlijn besloten ligt in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals verweerder in het bestreden besluit overweegt, laat onverlet dat eisers een beroep kunnen doen op het arrest Y.Z. Uit de jurisprudentie van het Hofen de Afdelingvolgt dat de belangenafweging waartoe artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht gelijk is aan de belangenafweging waar artikel 8 van het EVRMtoe verplicht. De rechtbank zal daarom beoordelen of de belangenafweging die verweerder met verwijzing naar artikel 8 van het EVRM in het bestreden besluit heeft gemaakt, ook een evenwichtige en redelijke beoordeling van de belangen is zoals bedoeld in het arrest Y.Z.
8. Verweerder overweegt in het bestreden besluit allereerst dat als uitgangspunt geldt dat de belangen van de kinderen zwaar wegen in de belangenafweging, maar in dit geval geen reden vormen voor een ander besluit. Daarbij stelt verweerder voorop dat eiser wist dat zijn verblijfsrecht en dat van zijn kinderen onzeker was, omdat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dit komt voor hun rekening. Verder overweegt verweerder dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Geen van de gezinsleden heeft rechtmatig verblijf in Nederland, zodat zij gezamenlijk kunnen terugkeren. Daarbij is ook van belang dat de leeftijd van de kinderen nog niet zodanig is dat van hen niet meer verlangd kan worden dat zij zich samen met hun ouders in Somalië vestigen. Eiser en zijn echtgenote kunnen hun rol als ouders blijven vervullen en hun kinderen ondersteunen. [naam 2] en [naam 3] zijn niet in Nederland geboren, maar verblijven wel ruim vijf jaar in Nederland, waardoor zij banden met Nederland hebben opgebouwd. Verweerder vindt het echter niet onredelijk om van hen te verwachten dat ze met hulp van hun ouders ook elders weer dergelijke banden kunnen opbouwen. Daar komt bij dat zij zijn opgegroeid in een Somalisch gezin, zodat zij – mede gelet op hun jonge leeftijd – in staat moeten worden geacht zich de Somalische taal en cultuur voldoende eigen te maken. Daarbij is van belang dat de moeder van de kinderen geen Nederlands spreekt, zodat verweerder ervan uitgaat dat zij Somalisch spreekt met haar kinderen. Dat het niet mogelijk zou zijn om voor de kinderen onderwijs te regelen, is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de gestelde vrees dat eisers dochter zal worden besneden, verwijst verweerder naar de asielprocedure van eisers eerste echtgenote. In die procedure is vast komen te staan dat zij de vrees voor besnijdenis van haar dochters niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat zij heeft verklaard dat zij dit niet zal laten gebeuren.
9. In beroep is betoogd dat de kinderen thans meer dan de helft van hun leven in Nederland verblijven, waarbij het tevens gaat om vormende jaren. Zij hebben geen familie-, sociale of culturele banden met Somalië. Zij gaan in Nederland naar school en hebben hier hun vriendjes en vriendinnetjes. Het is daarom volgens hen niet in hun belang om naar Somalië terug te keren. Meisjes lopen het risico besneden te worden, ook al zijn hun ouders tegen besnijdenis. Daarbij is verwezen naar een flyer van Unicefen een artikel in het tijdschrift Jeugdrecht in de praktijk. Ten tweede zullen de kinderen geen onderwijs krijgen. Uit een bericht van ‘The Borgen Project’blijkt dat maar 30% van de kinderen in Somalië onderwijs krijgt en daarvan is slechts 40% meisje. Terugkeer van de kinderen naar Somalië vormt een risico voor hun ontwikkeling.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hiervoor onder 8 weergegeven motivering een voldoende evenwichtige en redelijke belangenafweging gemaakt en heeft hij terecht geconcludeerd dat artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM niet in de weg staan aan intrekking van de verblijfsvergunning van de kinderen. Verweerder heeft terecht veel waarde gehecht aan het feit dat het hele gezin, dat inmiddels zes kinderen telt, gezamenlijk terug zal moeten keren naar Somalië, zodat de kinderen door hun ouders ondersteund kunnen worden. Voor [naam 2] en [naam 3] geldt dat zij op de leeftijd van respectievelijk zes en vijf jaar naar Nederland zijn gekomen en ten tijde van het bestreden besluit ruim vijf jaar in Nederland verbleven. Gezien hun jonge leeftijd en de periode van hun verblijf in Nederland mag worden aangenomen dat zij zich zullen kunnen aanpassen aan het leven in Somalië. Dat het voor hen niet eenvoudig zal zijn om hun leven in Nederland achter te laten en een nieuw leven in Somalië op te bouwen, betekent niet dat het onredelijk is om dit van hen te verwachten.
11. Dat de kinderen in Somalië niet naar school zouden kunnen gaan en dat terugkeer een risico vormt voor hun ontwikkeling, is door eisers onvoldoende onderbouwd. Dat feitelijk maar 30% van de kinderen in Somalië naar school gaat, betekent niet dat ook moet worden aangenomen dat de kinderen van eiser in Somalië zeer waarschijnlijk niet naar school kunnen gaan. De informatie waarnaar eisers hebben verwezen ziet overigens vooral op het verschil in onderwijsdeelname tussen jongens en meisjes in Somalië. Voor wat betreft het gestelde risico op besnijdenis heeft verweerder niet ten onrechte verwezen naar de verklaringen van eiser en zijn echtgenote. Uit de in beroep aangehaalde bronnen blijkt weliswaar dat 98% van de meisjes in Somalië is besneden en dat hun ouders hen daar niet altijd tegen kunnen beschermen, maar gelet op de verklaringen van eiser en zijn echtgenote dat zij dit niet gaan laten gebeuren, is de rechtbank van oordeel dat het daadwerkelijke risico op besnijdenis in het geval van eisers dochters onvoldoende is onderbouwd.
11. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.