ECLI:NL:RBDHA:2020:7629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
09/842160-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt en poging tot diefstal met braak

Op 12 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een supermarkt en een poging tot diefstal bij een juwelier. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van medewerkers van de supermarkt met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het eisen van geld. Daarnaast werd hem verweten dat hij met een hamer op de etalageruit van een juwelier had geslagen in een poging om sieraden te stelen. Tijdens de zittingen op 14 mei en 29 juli 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, maar sprak de verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn problematiek. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de overval en de poging tot diefstal. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last hebben van de gebeurtenis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842160-20
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Justitieel Complex Schiphol, te Badhoevedorp.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 14 mei 2020 (pro forma) en 29 juli 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. Y. Özdemir naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting van 29 juli 2020 mr. J.M. Bekooij het woord gevoerd.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] was ook ter terechtzitting van 29 juli 2020 aanwezig.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt] (filiaal [straatnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door
- met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een masker op voornoemde [naam supermarkt] binnen te gaan en/of (meermalen) te zeggen "overval, overval", althans woorden van gelijke strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen "geef geld" en/of "maak die lade open" en/of "het gaat mij alleen maar om het geld, ik heb geld nodig” althans woorden van gelijke strekking, terwijl hij het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hield;
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te 's-Gravenhage, op de openbare weg, te weten de [straatnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
sieraden, althans goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam juwelier] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een hamer, althans een hard voorwerp en/of een masker op naar voornoemde juwelier is gegaan en/of
- ( vervolgens) meermalen (met kracht) met die hamer, althans dat harde voorwerp tegen de etalageruit heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om sieraden, althans goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam juwelier] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, meermalen (met kracht) met een hamer, althans een hard voorwerp, op de etalageruit van voornoemde juwelier heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd en spreekt hem hiervan vrij.
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank wel bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 15 februari 2020, blz. 45 – 47;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 15 februari 2020, blz. 48 – 50.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , d.d. 19 februari 2020, blz. 119 – 120.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 15 februari 2020 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [naam supermarkt] (filiaal [straatnaam] ), door
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een masker op voornoemde [naam supermarkt] binnen te gaan en te zeggen
:"
Overval, overval", en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zeggen
:"
Geef geld" en "
Maak die lade open" en "
Ik heb geld nodig”, terwijl hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hield;
2. subsidiair
op 19 februari 2020 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om sieraden,
dieaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [naam juwelier] , weg te nemen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, meermalen met kracht met een hamer op de etalageruit van voornoemde juwelier heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, gelet op de persoonlijkheid van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de op te leggen straf geheel voorwaardelijk op te leggen en hier bijzondere voorwaarden aan te verbinden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de gepleegde feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval op een supermarkt. De overval is gepleegd met een neppistool, dat er echt uitzag. De verdachte droeg een masker. De twee medewerkers van de supermarkt die hier het slachtoffer van waren, zijn doodsbang geweest en hebben nog steeds last van deze gebeurtenis.
Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een diefstal te plegen bij een juwelier, door meermalen met een hamer op de etalageruit te slaan.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Hij had geen geld en daarvan werden anderen, die eerlijk hun brood verdienen, de dupe.
Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans niet alleen financiële, maar ook psychische schade. Ook buitenstaanders ervaren dergelijke gebeurtenissen in hun supermarkt of in hun buurt als bedreigend. De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 29 juni 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, onder meer tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf. Deze eerdere veroordelingen zijn onherroepelijk. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 15 juli 2020. De reclassering heeft geconcludeerd dat het de verdachte ontbreekt aan perspectief op een dagbesteding en dat sprake was van wietgebruik ten tijde van het delict. Daarnaast is de verdachte meer dan gemiddeld beïnvloedbaar. De reclassering acht diagnose en behandeling noodzakelijk om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de verdachte bij het zelfstandig functioneren en het vinden en behouden van een dagbesteding. Ondanks de inzet van verschillende interventies in het verleden is de verdachte opnieuw in aanraking gekomen met justitie en ook nu is de kans op herhaling groot. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende voorwaarden: een meldplicht, een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, een begeleid-wonen-traject, een locatieverbod met elektronische controle, een locatiegebod en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering heeft geadviseerd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen als daartoe aanleiding wordt gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Door de reclassering is geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat uit het wegingskader geen doorslaggevende redenen naar voren zijn gekomen om voor toepassing van het jeugdstrafrecht te kiezen. Daarnaast heeft de verdachte eerder een traject gevolgd bij de volwassenenreclassering.
De rechtbank ziet aanleiding om de reclassering te volgen in het gegeven advies. De verdachte wordt veroordeeld voor twee feiten, waaronder een overval, en de verdachte is in staat gebleken zijn handelen en de consequenties daarvan te overzien. Daarnaast is hij eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, heeft hij eerder reclasseringstoezicht gehad en heeft hij een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd gekregen. Dit alles heeft niet geholpen om recidive te voorkomen. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat toepassing van het adolescentenstrafrecht, dat een “lichter” straf- en maatregelinstrumentarium kent, passender zou zijn.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt twee Pro Justitia rapporten (uit 2014 en 2016) en een reclasseringsrapport (uit 2016) aangehaald. De rechtbank kan hier gelet op de ouderdom van deze rapporten niet het gewenste gewicht aan toekennen, waarbij opgemerkt moet worden dat de verdachte, ten tijde van het opmaken van deze rapporten nog minderjarig en volop in ontwikkeling was.
Daarnaast heeft de raadsman verwezen naar een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2959. De rechtbank is van oordeel dat dit vonnis niet ziet op een vergelijkbaar geval, omdat de verdachte in die zaak een blanco strafblad had en de reclassering hier wel toepassing van het adolescentenstrafrecht had geadviseerd.
De rechtbank volgt de raadsman derhalve niet in zijn pleidooi en zal het volwassenstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf
De verdachte heeft een gewapende overval gepleegd en een poging gedaan tot diefstal met braak. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS) noemt voor het eerste feit als oriëntatiepunt, bij een volwassen dader zonder recidive, een gevangenisstraf van twee jaar.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal bij de op te leggen straf het door het LOVS genoemde oriëntatiepunt als uitgangspunt nemen. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de recidive. Verder gaat het hier om twee strafbare feiten.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De reclassering heeft een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd en de rechtbank acht het van belang dat deze voorwaarden worden opgelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij graag hulp wil voor zijn problematiek. Gelet op de lange duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om een locatieverbod (met elektronische controle) of locatiegebod op te leggen. Daarnaast is de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden – gelet op duur van de gevangenisstraf – niet aan de orde. De rechtbank legt daarbij een proeftijd van drie jaren op zodat voldoende tijd kan worden genomen voor de begeleiding en behandeling van de verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.392,16, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 475,16 aan materiële schade en € 1.917,00 aan immateriële schade. Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.392,16, bestaande uit € 475,16 aan materiële schade en € 1.917,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 15 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 2.392,16. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 33 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
7.2
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.917,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Uit de bijlage bij de vordering blijkt weliswaar dat de benadeelde partij is doorverwezen naar Impegno, maar het is onduidelijk waarvoor zij is doorverwezen en met welk doel. Ook is onduidelijk welke klachten de benadeelde partij had.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verklaard dat dat hij zich aansluit bij de opmerkingen van de officier van justitie.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is gesteld dat bij de benadeelde partij [slachtoffer 2] sprake is van PTSS en dat zij hiervoor in behandeling is. Ter onderbouwing hiervan heeft de benadeelde partij een doorverwijzingsbrief naar Impegno (een instantie die tijdelijke zorg verleent aan mensen met psychische problemen, die verminderd zelfredzaam zijn en daardoor dreigen uit te vallen) overgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat degene die immateriële schadevergoeding vordert in beginsel met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van ‘aantasting in zijn persoon’. In de rechtspraak is echter aanvaard dat van 'aantasting in de persoon op andere wijze' niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvoor voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken (vgl. Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. De benadeelde partij was aan het werk bij de [naam supermarkt] op het moment dat de verdachte, die op dat moment een masker droeg, met een op echt lijkend nepvuurwapen op haar af liep. De verdachte hield dit wapen op haar gericht en dwong haar collega tot het afgeven van geld uit de kassalade. De benadeelde partij was in de veronderstelling dat het om een echt, geladen vuurwapen ging. Zij heeft verklaard dat zij in paniek raakte en van angst bevroor. De rechtbank is van oordeel dat bij een dergelijke normschending de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.917,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 15 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 1.917,00. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
7.3
De vordering van [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.805,61, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.205,61 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de materiële en de immateriële schadevergoeding te matigen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘reparatiekosten ruit en schilderwerk’, ‘nieuwe raambelettering’ en ‘factuur [(--)] Belastingadvies’, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit, dit betreft een bedrag van
€ 3.896,23 + € 140,00 + € 35,00 = totaal € 3.961,23.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘extra gewerkte uren werknemer’ is namens de verdachte betwist. De rechtbank kan op grond van de onderbouwing van de vordering niet vaststellen of de werknemer daadwerkelijk 12 uren extra heeft moeten werken om sieraden schoon te maken. Dat er extra uren zijn gemaakt om sieraden schoon te maken, acht de rechtbank wel aannemelijk. De rechtbank gaat uit van 6 extra gewerkte uren en zal daarom naar billijkheid een bedrag toewijzen ter hoogte van € 122,19. De rechtbank zal deze post voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Behandeling daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.961,23 + € 112,19 = totaal € 4.083,42, bestaande uit materiële schade.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 19 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 4.083,42. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
afpersing, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAAR;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 1 (één) jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • gedurende de proeftijd (zodra dat mogelijk is) verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • gedurende de proeftijd deelneemt aan de gedragsinterventie COVA+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan hem worden gegeven. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel;
wijstde vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partijen gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
  • [slachtoffer 1] een bedrag van € 2.392,16;
  • [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.917,00;
  • [slachtoffer 3] een bedrag van € 4.083,42;
ten aanzien van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van [slachtoffer 3] vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] wordt afgewezen voor zover het de overige gevorderde kosten voor de extra gewerkte uren van de werknemer betreft en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover, van
  • € 2.392,16 ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
  • € 1.917,00 ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
  • € 4.083,42 ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van in totaal:
  • 33 dagen ten aanzien van [slachtoffer 1] ;
  • 29 dagen ten aanzien van [slachtoffer 2] ;
  • 50 dagen ten aanzien van [slachtoffer 3] ;
waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Gruschke, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. M. Melaard, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.M. Otter en J.A. Schuttevaer, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 augustus 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2020046453 / 2020050136, onderzoek “Louis”, van de Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 001 t/m 242).