ECLI:NL:RBDHA:2020:7625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen uitzending naar Libanon en fysieke klachten van eiser niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig militair, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser heeft een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om erkenning van aansprakelijkheid voor de gevolgen van zijn uitzending naar Libanon. Eiser stelt dat hij als gevolg van deze uitzending fysieke klachten heeft ontwikkeld, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen zijn uitzending naar Libanon en zijn fysieke klachten. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de medische adviezen en rapportages die zijn ingediend, waaruit blijkt dat eiser reeds voor de uitzending al bestaande lichamelijke klachten had. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van restschade die aan de uitzending kan worden toegerekend. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn alcoholmisbruik en een scooterongeval in 2013 in verband staan met zijn PTSS, maar ook dit verband is door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4227

uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A. Bolder).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder erkenning van aansprakelijkheid voor de gevolgen van eisers uitzending naar Libanon, voor zover nog niet gecompenseerd, afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft telefonisch plaatsgevonden op 2 juni 2020. Eiser heeft deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook heeft mr. [A] deelgenomen namens verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van 1 januari 1981 tot en met juni 1981 uitgezonden geweest naar Libanon. Bij eiser is een posttraumatische stressstoornis (ptss) vastgesteld.
In 1987 heeft eiser een bedrijfsongeval gehad tijdens zijn werkzaamheden bij PTT.
Op 16 april 1996 heeft eiser een kop-staartbotsing gehad.
Sinds 1996 heeft eiser een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft verweerder eiser een militair invaliditeitspensioen toegekend. Verweerder heeft een verband aanvaard met de uitoefening van de militaire dienst ten aanzien van de psychische aandoening. Ten aanzien van de persoonlijkheidsstoornis en het whiplashletsel heeft verweerder geen verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard.
Bij besluit van 15 december 2012 heeft de minister van Defensie eiser meegedeeld dat de aan hem toegekende bijzondere uitkering gebaseerd op de Regeling Ereschuld is vastgesteld op € 125.000,-. In dit besluit staat dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) heeft onderzocht of eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering het directe gevolg was van de oorlogsomstandigheden of crisisbeheersingsoperatie waarvoor ook het militair invaliditeitspensioen is toegekend. Uit de minister ten dienste staande gegevens is gebleken dat dit inderdaad het geval was.
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de minister van Defensie het militair invaliditeitspensioen verhoogd. De aandoening waarvoor dienstverband is aanvaard, is de psychische aandoening van traumatische aard.
Op 17 augustus 2013 is eiser met een scooter achterop een stilstaande vrachtwagen gereden onder invloed van alcohol.
2. Bij brief van 1 november 2011 heeft eiser het ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel. Het gaat eiser in het bijzonder om verlies aan arbeidscapaciteit. Daarbij heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat Defensie is tekortgeschoten bij de begeleiding, het treffen van noodzakelijke voorzieningen of het anderszins voorkomen dat een ptss kon ontstaan. Defensie heeft in die zin niet voldaan aan zijn zorgplicht als werkgever dan wel jegens eiser onrechtmatig gehandeld. Daarnaast is eiser op grond van zijn dienstverbandaandoening de mening toegedaan dat hij in aanmerking komt voor de restschaderegeling.
3. Op 22 december 2016 heeft medisch adviseur [B] commentaar uitgebracht. In dit commentaar staat dat eiser als gevolg van de ptss-klachten belemmerd is in zijn functioneren, met name vanwege zijn beperkte vermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren en vanwege zijn cognitieve klachten. Daarnaast zijn er langer bestaande pre-existente lichamelijke klachten: chronische rugklachten, nekklachten, loopstoornissen en sinds een ernstig scooterongeval in 2013 een toename van de cognitieve klachten, linker-oogklachten en COPD-klachten. Het zijn volgens de medisch adviseur met name de ptss-klachten en een deel van de cognitieve klachten die verband houden met de uitzending. De hiervoor genoemde lichamelijke klachten zijn dat niet.
In zijn advies van 23 februari 2017 heeft medisch adviseur [C] zich op het standpunt gesteld dat, als een pragmatische regeling niet mogelijk blijkt, een psychiatrische expertise zou moeten plaatsvinden met een aanvullende specifieke vraag of het alcoholmisbruik door eiser in verband gebracht kan worden met de uitzending naar Libanon. Is dat zo, dan kan het ongeval van 2013 als indirect gevolg daarvan worden beschouwd.
Op 10 april 2017 heeft medisch adviseur [B] aanvullend commentaar uitgebracht. Hij heeft geconcludeerd dat eiser ook zonder aan de uitzending te relateren problematiek al niet meer in staat was tot werk en activiteiten in en om het huis vanwege de flinke lichamelijke klachten en beperkingen die al lang bestonden en vanaf 2000 waren toegenomen.
Bij brief van 7 december 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat het scooterongeval in 2013 een gevolg is van overmatig alcoholgebruik door de uitzending naar Libanon. Eiser heeft dit niet ondersteund door middel van medische informatie. Voorafgaand aan het scooterongeval had eiser al het nodige meegemaakt op persoonlijk en sociaal vlak en was hij al in fysieke zin behoorlijk beperkt. Er waren volgens verweerder genoeg aanleidingen om veel te gaan drinken.
Los daarvan vindt verweerder dat het alcoholgebruik van eiser niet in redelijkheid is toe te rekenen aan de uitzending naar Libanon en niet voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder vindt dat niet kan worden gezegd dat het alcoholgebruik van eiser behoort tot de kenmerkende gevolgen van zijn uitzending naar Libanon. Bovendien kan niet worden gezegd dat alcoholgebruik in een dergelijk geval normaal of waarschijnlijk is. Ook om die redenen komen de gevolgen van alcoholgebruik volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking. Een ongeval staat in een dermate ver verwijderd verband met de uitzending en kan in redelijkheid dan ook niet aan de uitzending worden toegerekend.
Verweerder is daarom niet akkoord gegaan met de door medisch adviseur [C] voorgestelde expertise om vast te stellen of het alcoholmisbruik in verband kan worden gebracht met de uitzending.
Het primaire besluit
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder verwezen naar adviezen van medisch adviseur ( [B] ) van 22 december 2016 en 10 april 2017. Uit de adviezen volgt onder meer dat eiser reeds langer bestaande pre-existente lichamelijke klachten (chronische rugklachten, nekklachten, loopstoornissen en sinds een scooterongeval in 2013 een toename van de cognitieve klachten, linker-oogklachten en COPD-klachten) heeft. Deze lichamelijke problematiek is geen gevolg van de uitzending naar Libanon en zorgt voor beperkingen bij ADL, huishouden, zelfwerkzaamheid en het verrichten van arbeid. Ook zonder psychische problematiek was eiser al niet meer in staat tot het verrichten van activiteiten in en om het huis, alsmede arbeid. Verweerder heeft verwezen naar de rapportage Sociaal Medisch Onderzoek van 29 juni 2006.
Verweerder is daarom van opvatting dat er als gevolg van de uitzending naar Libanon geen sprake is van restschade. Eisers schade wordt ruimschoots gecompenseerd door de Ereschuldregeling, voorschotten en het militair invaliditeitspensioen.
Het bestreden besluit
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat eisers schade, die ontstaan is door de uitzending naar Libanon, reeds gecompenseerd is door de betalingen van totaal € 150.000,- en de uitkering van het militair invaliditeitspensioen vanaf 1 februari 2005. Het totaal aan militair invaliditeitspensioen van 1 februari 2005 tot eisers pensioengerechtigde leeftijd bedraagt € 149.014,36 (bruto). Daarna is het militair invaliditeitspensioen maandelijks (de rechtbank begrijpt: jaarlijks) € 2.772,21 (bruto).
Verweerder heeft voor de vaststelling van restschade een vergelijking gemaakt tussen de situatie met de dienstverbandaandoening en de hypothetische situatie zonder dienstverbandaandoening.
Tijdens het verrichte onderzoek naar de ontstane restschade is op basis van de door eiser verstrekte medische informatie naar voren gekomen dat eiser naast de psychische klachten, die het gevolg zijn van de uitoefening van de militaire dienst, ook andere psychische en diverse lichamelijke klachten ondervindt. Voor deze klachten is geen verband met de dienst aangenomen en ze waren (deels) aanwezig voordat de psychische problemen ontstonden.
De medische informatie is voorgelegd aan een extern medisch adviseur en deze is op basis van deze informatie tot de conclusie gekomen dat ook zonder de aan uitzending te relateren problematiek eiser al niet meer in staat was tot werk en activiteiten in en om het huis vanwege de flinke lichamelijke klachten en beperkingen die al lang geleden ontstonden en vanaf 2000 waren toegenomen. In de hypothetische situatie zonder de dienstverbandaandoening waren er dus reeds klachten en beperkingen aanwezig. Het gaat om lichamelijke klachten en beperkingen die al voor 2003 - de berichtgeving gaat terug tot 1986 - bekend waren, maar ook om klachten die daarna zijn ontstaan.
Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de adviezen van zijn medisch adviseur ( [B] ), die weer zijn gebaseerd op een uitvoerig medisch dossier. Het medisch dossier bestaat onder andere uit diverse rapporten van verzekeringsartsen, die in het kader van de uitvoering van socialezekerheidswetgeving beperkingen duiden, zodat door een arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid vastgesteld kan worden. In het rapport van 5 januari 2000 van het USZO is bijvoorbeeld opgenomen dat er sprake is van rugklachten met de volgende beperkingen: zitten, staan, lopen, trappen lopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken, gebogen werken, kort cyclisch buigen en torderen, nek, reiken, bovenhands werken, tillen, duwen en trekken, dragen, werken in koude, temperatuurswisselingen, vibratie en werken onder tijdsdruk. Er is dus wel degelijk informatie beschikbaar over beperkingen die reeds aanwezig waren.
En aangezien de aanwezigheid van de psychische klachten ten gevolge van de ptss niet ter discussie staat, is verweerder van mening dat het laten uitvoeren van een psychiatrische expertise geen toegevoegde waarde heeft.
Onder verwijzing naar zijn brief van 7 december 2017 heeft verweerder aangegeven dat, ook al zou er een verband kunnen zijn tussen het alcoholgebruik en de uitzending naar Libanon, de gevolgen daarvan niet in redelijkheid aan Defensie zijn toe te rekenen. Een ongeval, veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik, staat in een te ver verwijderd verband met de uitzending. Daarom is verweerder niet akkoord gegaan met de door eiser voorgestelde expertise. In dit geval is het niet redelijk om kosten te maken voor de psychiatrische expertise ter vaststelling van de geleden schade.
Het betoog van eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat zijn restschade niet voldoende is gecompenseerd. De restschade is volgens hem ook niet correct dan wel onvolledig vastgesteld.
Eiser is in Libanon gedurende 13 weken gegijzeld en gemarteld, waarbij hij is geslagen met balken. De slagen met balken kunnen niet zonder meer los worden gezien van eisers rugpijn.
Eiser heeft erop gewezen dat psychiater [psychiater] een ptss heeft aangenomen, waarbij de ervaringen in Libanon van doorslaggevende betekenis zijn voor het slechte psychische en lichamelijke functioneren en de onverklaarbare pijn mogelijk in verband staat met de martelingen daar.
Eiser wil dat wordt onderzocht of hij met zijn ongelukken onbewust een einde wilde maken aan de pijn die hem voor het leven heeft getekend. Het staat volgens hem niet vast dat uitgesloten is dat het niet meer kunnen zien van gevaar en het wellicht onbewust een einde willen maken aan zijn leven de voedingsbodem is geweest voor de ongelukken en incidenten die hem zijn overkomen. De feitelijke toedracht van het bedrijfsongeval in 1987 vindt volgens eisers toenmalige partner zijn oorsprong in het feit dat eiser geen gevaar meer ziet.
Het scooterongeval in 2013 is volgens eiser een direct gevolg van zijn ptss. Zijn alcoholmisbruik kan niet los worden gezien van zijn ptss. En het scooterongeval in 2013 is een direct gevolg van zijn alcoholmisbruik.
Eiser is het niet eens met de opvatting dat, al zou er een verband zijn tussen het alcoholgebruik en de uitzending naar Libanon, de gevolgen daarvan niet in redelijkheid aan Defensie zijn toe te rekenen. Eiser stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat Defensie is tekortgeschoten in de nazorg van de Libanonveteranen. Doordat Defensie is tekortgeschoten hebben veel veteranen te maken met restschade of andere aan hun ptss te wijten gevolgen, zoals ongelukken in het verkeer. Volgens eiser is verweerder eraan voorbijgegaan dat het gaat om zijn leven en leed.
Naar eisers mening had verweerder een psychiatrisch onderzoek moeten laten verrichten naar zijn alcoholmisbruik en de eventuele relatie met de uitzending naar Libanon.
Eiser heeft verwezen naar het besluit van 15 december 2012. Volgens eiser is uit gegevens die verweerder ten dienste stonden gebleken dat eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering evident het direct gevolg was van de oorlogsomstandigheden. Het is voor eiser dan ook onbegrijpelijk dat verweerder aanvoert dat de arbeidsongeschiktheid van eiser losstaat van de oorlogsomstandigheden.
Verder heeft eiser aangevoerd dat zijn fysieke klachten weliswaar een beperking zijn voor het uitoefenen van beroepen waarbij zijn beperkingen een rol spelen, maar verweerder heeft er geen rekening mee gehouden dat hij door zijn ptss niet een baan in de beveiliging of op kantoor kan krijgen.
Tot slot kloppen de door verweerder genoemde bedragen niet, aldus eiser. Eiser ontvangt via het ABP een pensioenvoorziening van de PTT en een kleiner bedrag van Defensie.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de - uit een oogpunt van bewijspositie - voor eiser meest gunstige grondslag voor de gestelde schadeplichtigheid van verweerder, zijn zorgplicht als werkgever.
8. Over de zorgplicht is in vaste rechtspraak als norm geformuleerd dat de ambtenaar - voor zover zulks niet reeds voortvloeit uit de van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften - recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
In de woorden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. Volgens vaste jurisprudentie acht de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dit verband eerst aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de gezondheidsklachten daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het is aan de betrokken ambtenaar om dit causaal verband aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van die voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is. Zie de uitspraak van de CRvB van 7 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8067
.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid van een causaal verband tussen zijn uitzending naar Libanon en zijn fysieke klachten niet aannemelijk gemaakt.
Eiser heeft bij brief van 21 mei 2020 voor het eerst gesteld dat hij in 1986 al door specialisten werd onderzocht in verband met rugpijn en dat deze rugpijn niet los kan worden gezien van de slagen met balken tijdens zijn gijzeling in Libanon. Deze stelling is niet onderbouwd met medische stukken.
Eiser heeft voorts geen begin van bewijs geleverd van zijn stelling over het niet zien van gevaar en het wellicht onbewust een einde willen maken aan zijn leven. Aan een weergave van een ongedateerde verklaring van de ex-partner van eiser dat eiser geen gevaar zag en dat het bedrijfsongeval in 1987 daarmee te maken had, kan de rechtbank weinig waarde hechten. Voor zover bekend, bezit de ex-partner van eiser geen medische expertise en was zij niet aanwezig bij het ongeval. Een verband tussen het bedrijfsongeval in 1987 en de uitzending naar Libanon acht de rechtbank daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt.
De rechtbank merkt verder op dat in de weergave van medisch adviseur [C] van 23 februari 2017 van een expertiserapport van neuroloog dr. J. Vos van 21 oktober 1998 staat dat eiser op 16 april 1996 stilstaand met de auto van achteren is aangereden. Niet aannemelijk is daarom dat de fysieke klachten als gevolg van dat ongeluk in verband staan met eisers uitzending naar Libanon.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts uit de brief van 6 maart 2017 van psychiater prof. dr. kol. H.G.J.M. Vermetten niet worden afgeleid dat eisers alcoholmisbruik het gevolg is van zijn ptss. Dat sprake is van een comorbide problematiek betekent weliswaar dat sprake is van een relatie tussen beide aandoeningen, maar niet dat het gaat om een causale relatie. De rechtbank merkt op dat in de brief van medisch adviseur [C] van 23 februari 2017 staat dat eisers (ex-)partner hem in 2007 heeft bedrogen en dat hij daarna overmatig alcohol heeft gebruikt. Ook als wordt aangenomen dat het alcoholmisbruik een gevolg is van de uitzending naar Libanon, betekent dat niet dat de gezondheidsklachten die eiser heeft als gevolg van het ongeluk een rechtstreeks gevolg zijn van deze uitzending. Het verband met de uitzending is te ver verwijderd. Reeds daarom heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien om een psychiater te raadplegen.
In het dossier bevinden zich brieven van psychiater [psychiater] van 24 maart 2010, 20 oktober 2010 en 27 september 2011. Maar hierin staat, anders dan eiser aanvoert, niet dat eisers ervaringen in Libanon van doorslaggevende betekenis zijn voor het slechte psychische en lichamelijke functioneren en dat de onverklaarbare pijn mogelijk in verband staat met de martelingen daar.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om een deskundige te benoemen om medisch onderzoek te doen.
10. In het besluit van 15 december 2012 staat dat besloten is dat voor de uitvoering van de regeling Ereschuld bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid met dienstverband niet alleen wordt gekeken naar het percentage van het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP maar ook naar het percentage van de WAO-/WIA-uitkering die eiser van het UWV ontving. Dat in het besluit van 15 december 2012 ook staat dat eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering een direct gevolg was van de oorlogsomstandigheden waarvoor ook het militair invaliditeitspensioen is toegekend, betekent niet dat hiermee gedoeld is op de fysieke klachten van eiser. Uit de besluiten over het militair invaliditeitspensioen blijkt dat alleen voor de ptss verband is aanvaard met de uitoefening van de militaire dienst. Ook overigens bevinden zich in het dossier geen stukken waaruit blijkt dat eisers arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door zijn uitzending naar Libanon. In het dossier bevindt zich een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 14 maart 2005 waarin staat dat volgens de onderzoeker het beloop van alle na 1980 opgetreden klachten mede door eisers ernstige psychische aandoening wordt bepaald. Maar hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat een causaal verband met de uitzending naar Libanon waarschijnlijk is geacht. Eiser is echter al arbeidsongeschikt geacht voordat zijn ptss bij het UWV bekend raakte.
11. Omdat causaal verband in het kader van de zorgplicht niet aannemelijk is gemaakt, kan een dergelijk verband evenmin worden aangenomen tussen de fysieke klachten en gesteld onrechtmatig handelen aan de kant van verweerder.
12. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder eisers verzoek terecht afgewezen. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2020 door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. A.E. Dutrieux, lid, en mr. J.S. van Duurling, brigadegeneraal der Koninklijke Landmacht b.d., militair lid, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.