ECLI:NL:RBDHA:2020:7591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 8964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Servische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij haar minderjarige kind, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat eiseres geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en dat zij niet in aanmerking kwam voor vrijstelling hiervan. De rechtbank benadrukte dat eiseres in haar land van herkomst een mvv kan aanvragen en dat haar vertrek uit Nederland niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven beschermt.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiseres om haar gezinsleven in Servië voort te zetten. Eiseres had aangevoerd dat zij en haar partner psychische klachten hadden en dat zij niet terug konden keren naar Servië, maar de rechtbank oordeelde dat deze claims niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen in zijn besluitvorming en dat de belangen van het kind niet waren veronachtzaamd. Eiseres had ook aangevoerd dat haar hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien de ingediende bezwaren geen aanleiding gaven tot twijfel over de uitkomst van het besluit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had gehandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die het recht op gezinsleven raken, maar bevestigt ook dat de overheid een restrictief toelatingsbeleid kan hanteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente) afgewezen. Tevens heeft verweerder eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Op 29 oktober 2019 heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 22 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Coric.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Servische nationaliteit. Referente is het minderjarige kind van eiseres. Eiseres woont in Nederland samen met haar man, tevens vader van haar kind, en referent die beiden een verblijfsvergunning hebben. Ze heeft een aanvraag ingediend voor het uitoefenen van een gezinsleven met referente op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling hiervan. Volgens verweerder kan eiseres in haar land van herkomst een mvv aanvragen en is het vertrek van eiseres uit Nederland niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft hiervoor een belangenafweging gemaakt en deze in het nadeel van eiseres laten uitvallen. In de belangenafweging heeft verweerder betrokken dat eiseres nog nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad, eiseres en haar partner een bijstandsuitkering ontvangen en hiermee een beroep doen op de publieke kas en eiseres niet voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving. Ook overweegt verweerder dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen omdat eiseres en haar partner uit Servië afkomstig zijn en hij nog banden heeft met het land van herkomst en de taal spreekt. Bovendien is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres daar geen familieleden heeft wonen. Ten aanzien van de bezwaren tegen het terugkeren naar het land van herkomst overweegt verweerder dat de aangevoerde omstandigheden niet (met stukken) zijn onderbouwd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het middelenvereiste haar niet mag worden tegengeworpen. Dit vereiste is immers niet aan referente tegengeworpen bij haar aanvraag voor verblijf bij haar vader. Verder mag niet van een minderjarige worden gevraagd dat zij aan het middelenvereiste voldoet. Vervolgens betoogt eiseres dat haar echtgenoot sinds december 2009 een bijstandsuitkering ontvangt omdat hij niet in staat is om te werken. ijHijHij is al tien jaar voor kortere of langere tijd vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, voor het laatst bij besluit van 17 oktober 2019 voor de duur van twee jaar. Eiseres voert aan dat zij binnenkort aan een specialistische behandeling zal beginnen voor traumaklachten. Haar zoon is levenloos geboren en eiseres is wederom zwanger. Eiseres stelt dat zij niet terug kan keren naar Servië om daar haar familie- of gezinsleven voort te zetten. Haar man en zijzelf hebben trauma’s en eiseres wil meerdere malen per maand het graf van haar levenloos geboren kind in Nederland bezoeken. Door de afwijzing van de aanvraag wordt eiseres gescheiden van referente en het levenloos geboren kind, wat een schending is van artikel 9 en 10 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Om deze redenen komt eiseres in aanmerking voor een vrijstelling van het mvv-vereiste al dan niet met toepassing van de hardheidsclausule. Tot slot voert eiseres aan dat zij had moeten worden gehoord.
4. De rechtbank stelt voorop dat in dit geval de aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een mvv. Verweerder stelt dat eiseres terug kan naar Servië om de aanvraag daar in te dienen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het vertrek van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
5. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling 11 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:73) en 28 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:974) – volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn, zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:964). Tevens volgt uit de jurisprudentie dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging moeten vormen.
Beroep op publieke kas
6. Een van de belangen die verweerder in zijn besluitvorming heeft meegewogen is de omstandigheid dat de partner van eiseres een uitkering ontvangt ingevolge de Participatiewet en daarmee ten laste komt van de algemene middelen. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat er geen volledige toetsing plaatsvindt aan het middelenvereiste zoals neergelegd in artikel 3.22 en 3.74 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De vraag of de partner van eiseres vrijgesteld moet worden van het middelenvereiste, is dan ook niet relevant.
7. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank in het nadeel van eiseres meewegen dat haar gezin een beroep doet op de algemene middelen als gevolg van de uitkering op grond van de Participatiewet van haar man. Het feit dat hij is vrijgesteld voor arbeidsinschakeling, maakt dit niet anders, al kan het feit dat de partner van eiser gedurende lange tijd op medische gronden niet in staat is tot arbeid, de weging van deze omstandigheid beïnvloeden. Verweerder heeft zich hiervan rekenschap gegeven door in het voordeel van eiseres mee te wegen dat haar partner meewerkt aan medische behandelingen om in de toekomst weer aan het werk te kunnen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte gewicht heeft toegekend aan de bovengenoemde omstandigheden op de wijze die blijkt uit het bestreden besluit.
Belemmeringen voor terugkeer
9. Eiseres betoogt dat zij en haar partner wegens psychische klachten en trauma’s niet terug kunnen keren en ze heeft het standpunt onderbouwd met brieven van behandelaars, rapporten en afspraakbevestigingen. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat eiseres noch haar partner om medische redenen terug kunnen keren naar het land van herkomst. Uit de rapporten volgt niet dat er bij een terugkeer (psychische) problemen ontstaan of verergeren dan wel dat het verblijf in Nederland noodzakelijk is voor de behandeling van bestaande klachten. Verder is niet gebleken dat eiseres en haar partner deze behandeling niet kunnen voortzetten in Servië. De omstandigheid dat de psychische problemen hun oorzaak (deels) hebben in ervaringen opgedaan in Servië, maakt voorts niet zonder meer aannemelijk dat als gevolg daarvan niet van hen gevergd kan worden terug te keren naar (een andere regio van) Servië of dat daar geen behandeling mogelijk is.
10. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij niet terug kunnen keren naar Servië, omdat er geen mogelijkheid tot behandeling is in Servië of omdat er een verslechtering van de problematiek zal plaatsvinden. Het is aan eiseres om aan te tonen dat er een objectieve belemmering is om terug te keren naar Servië. Het is in deze procedure dan ook niet aan verweerder om de behandelingsmogelijkheden naar voren te brengen.
11. Ook de stelling dat eiseres en het gezin zich niet staande kunnen houden in Servië is niet onderbouwd. De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat zij voorafgaand aan haar aankomst in Nederland zichzelf in Servië staande heeft kunnen houden en niet is gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel nopen. Ook merkt de rechtbank op dat uit het advies van Salude Deskundige Dienst van 31 oktober 2019 blijkt dat eiseres steun haalt uit haar sociaal netwerk bestaand uit familie in het buitenland, wat duidt op een netwerk in het buitenland dat haar (en het gezin) kan ondersteunen.
12. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat de psychische problematiek bij eiseres en haar partner geen objectieve belemmering vormt om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen.
13. Het feit dat het levenloos geboren kind van eiseres in Nederland is begraven, maakt evenmin dat niet van haar gevergd kan worden haar gezinsleven in Servië uit te oefenen. Hoe begrijpelijk de wens om in de nabijheid van het graf van haar overleden kind te verblijven ook is, maakt dit niet dat verweerder in redelijkheid doorslaggevend gewicht aan deze omstandigheid diende toe te kennen. Hierbij is van belang dat de weigering van verblijf niet in de weg staat aan incidentele bezoeken aan Nederland teneinde het graf te bezoeken.
Overige belangen
14. Naast het voorgaande heeft verweerder betrokken dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, zodat sprake is van een eerste toelating. Eiseres is hier te lande een familie- en gezinsleven gestart terwijl zij er niet op kon vertrouwen dat zij het gezinsleven hier in Nederland mocht gaan uitoefenen. Verweerder heeft dit niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen.
15. Verweerder heeft acht geslagen op het belang van het kind en in dit verband niet ten onrechte overwogen dat het familieleven in Servië voortgezet kan worden en het kind niet is geworteld in Nederland mede omdat het één jaar oud is. Het feit dat eiseres inmiddels wederom is bevallen leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiseres dat de belangen van het kind niet zijn meegewogen, volgt de rechtbank dan ook niet.
Conclusie
16. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft meegewogen. De rechtbank komt tot het oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen en hij dit deugdelijk heeft gemotiveerd.
17. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het vasthouden aan het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste en verweerder heeft het bestreden besluit om die reden op goede gronden genomen.
Hoorplicht
18. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Hetgeen in bezwaar is aangevoerd gaf – bezien in het licht van de overwegingen in het primaire besluit – redelijkerwijs geen aanleiding tot genoemde twijfel.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.