ECLI:NL:RBDHA:2020:7587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 8695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf op basis van een schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1975 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning gekregen voor verblijf bij zijn partner, referente, die de Poolse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft echter vastgesteld dat eiser nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad, omdat hij geen duurzame relatie met referente zou hebben gehad. Dit besluit is gebaseerd op een rapportage van digitaal onderzoek waaruit blijkt dat referente sinds 2009 een relatie onderhoudt met een andere man, de heer [A].

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij wel degelijk een duurzame relatie met referente heeft gehad van februari 2012 tot en met juli/augustus 2019. Hij heeft verschillende bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling, waaronder een samenlevingscontract, verklaringen van derden en foto’s. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van een duurzame relatie tussen eiser en referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende zijn om de gestelde relatie aannemelijk te maken, en dat de aanwijzingen voor een relatie tussen referente en de heer [A] sterker zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in staat is geweest om de twijfel over zijn relatie met referente weg te nemen en dat hij de toetsing aan het gemeenschapsrecht enkel heeft gebruikt om onder valse voorwendselen verblijfsrecht te bewerkstelligen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad met toepassing van artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 22 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. El Idrissi.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Verweerder heeft aan eiser met ingang van 12 september 2012 een verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij zijn partner [referentie] (referente) met de Poolse nationaliteit.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen duurzame relatie heeft gehad met referente noch dat hij feitelijk met haar heeft samengewoond. Verweerder concludeert dat eiser de toetsing aan het gemeenschapsrecht enkel heeft gebruikt om onder valse voorwendselen verblijfsrecht te bewerkstelligen en dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
Verweerder is tot deze conclusie gekomen aan de hand van een Rapportage Digitaal Onderzoek (IRN) van 12 december 2017 waaruit blijkt dat referente sinds 2009 een relatie onderhoudt met de heer [A] (de heer [A] ). De heer [A] komt herhaaldelijk voor op de Facebookpagina van referent, in tegenstelling tot eiser die niet voorkomt op de sociale media van referente. Ook heeft de heer [A] altijd ingeschreven gestaan op het adres van referente en is hij meerdere malen meeverhuisd. Op 3 september 2019 heeft de Vreemdelingenpolitie een adressencontrole uitgevoerd en daar zijn referente en de heer [A] aangetroffen. Eiser was niet aanwezig. Referente verklaarde dat ruim twee maanden geleden de relatie met eiser was beëindigd. Verder zagen de verbalisanten dat er meerdere foto’s van referente en de heer [A] in de woonkamer hingen.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat hij een relatie heeft gehad met referente in de periode van februari 2012 tot en met juli/augustus 2019. Eiser betoogt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat hij en referente een duurzame relatie hebben gehad. Volgens eiser moet verweerder al het overgelegde bewijs meenemen in de beoordeling en motiveren waarom een duurzame relatie niet is aangetoond. Hij is niet bekend met een eventuele relatie die referente had met de heer [A] en stelt dat een niet-exclusieve relatie wel duurzaam kan zijn. Eiser betoogt dat referente en de heer [A] hebben verklaard dat zij geen relatie hebben en dat de heer [A] de neef is van referente. Ten aanzien van de adressencontrole voert eiser aan dat ten tijde van de controle de relatie was beëindigd.
4. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de stukken die hij tussen 2012 en heden aan verweerder heeft overgelegd, namelijk:
- een samenlevingscontract tussen eiser en referente;
- een verklaring van referente;
- een verklaring van de heer [A] ;
- vijf verklaringen van derden;
- huurcontracten;
- foto’s van eiser en referente;
- een printscreen van de Facebookpagina van referente;
- Basisregistratie Personen (BRP) inschrijvingen van 2012 en 2013;
- een telefoonrekening;
- berichten tussen eiser en referente;
- brieven van de Belastingdienst (voorlopige aanslag, zorgtoeslagen, aangifte inkomstenbelasting);
- een brief van de ziektekostenverzekering; en,
- een bewijs van een gezamenlijke bankrekening.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom volgens hem sprake is van een relatie tussen de heer [A] en referente. Uit het IRN-rapport volgt dat op de Facebookpagina van zowel referente als de heer [A] staat aangegeven dat zij sinds 31 december 2009 een relatie met elkaar hebben. Op de Facebookpagina van de heer [A] staat een foto met vliegtickets naar Kaapstad met de namen van de heer [A] en referente. Ook heeft de heer [A] op 14 juli 2017 op Facebook foto’s gedeeld van referente en de heer [A] samen. Verder heeft de heer [A] tezamen met eiser en referente, conform de huurovereenkomsten, in dezelfde woningen gewoond en hebben referente en de heer [A] beiden dezelfde autoradio te koop aangeboden. Op de dag van de adressencontrole werden referente en de heer [A] aangetroffen op het adres waar eiser stond ingeschreven en troffen de verbalisanten meerdere foto’s van referente en de heer [A] aan die op de muur hingen. De verbalisten hebben verklaard dat de foto’s van meerdere jaren terug waren. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat referente een relatie heeft met de heer [A]
6.2.
De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder in zijn onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden van een duurzame relatie tussen eiser en referente. Gegevens van sociale media wijzen enkel op een relatie tussen referente en de heer [A] en laten geen tekenen zien van een relatie tussen eiser en referente. Ook de adressencontrole mag verweerder in het nadeel van eiser meewegen. Eiser is immers verplicht een verandering van adres door te geven (artikel 4.37 van het Vb 2000) en nu hij niet is aangetroffen op het doorgegeven adres en de heer [A] wel, is het een sterke aanwijzing dat eiser geen duurzame relatie heeft gehad met referente en dat hij feitelijk niet met haar heeft samengewoond.
6.3.
De rechtbank overweegt voorts dat er wisselend is verklaard over de (familierechtelijke) relatie tussen de heer [A] en referente. Zo heeft eiser in het bezwaarschrift verklaard dat hem niet bekend is of zij in het verleden een relatie hebben gehad. Tijdens de hoorzitting heeft eiser verklaard dat de heer [A] een kennis uit Polen is van referente en dat referente hem heeft geholpen door hem te laten inschrijven op hun adres, maar ook dat de heer [A] aangetrouwde familie is van referente. Bij de adressencontrole heeft referente verklaard dat de heer [A] haar neef is. Nu eiser stelt een relatie met referente te hebben gehad voor zeven jaar, mag van hem worden verwacht dat hij de specifieke aard van de relatie tussen referente en de heer [A] duidelijk kan omschrijven. Een soortgelijke overweging geldt voor het einde van de relatie. Eiser heeft tijdens het gehoor op 16 juli 2019 aangegeven nog een relatie te hebben met referente en daarnaast in beroep dat deze relatie tot eind augustus 2019 heeft geduurd. Ter gelegenheid van het huisbezoek op 3 september 2019 heeft referente echter aangegeven dat de relatie uit was en dat ze eiser al twee maanden niet had gezien. Desgevraagd heeft eiser hier geen verklaring voor kunnen geven en hij heeft in reactie hierop evenmin een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd over de wijze waarop en wanneer de relatie is geëindigd, wat na een relatie van zeven jaar wel van hem mag worden verwacht. Aan deze vage dan wel wisselende verklaringen heeft verweerder dan ook betekenis mogen toekennen in zijn besluitvorming.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om de twijfel die is ontstaan door de relatie van referente en de heer [A] weg te nemen en zijn eigen duurzame relatie met referente aannemelijk te maken. Eiser heeft ter onderbouwing van de relatie voornamelijk stukken van administratieve aard – het samenlevingscontract, huurovereenkomsten, brieven van de Belastingdienst en de ziektekostenverzekering – overgelegd die onvoldoende onderbouwing vormen van de feitelijke invulling van de gestelde relatie. Het is niet gebleken dat eiser en referente feitelijk samenwoonden en de inschrijving in de BRP is hiervoor onvoldoende. Ook mag van eiser worden verwacht om de kosten van de huishouding nader te onderbouwen. Eiser stelt dat de kosten van de huishouding evenredig worden verdeeld, dat hij de boodschappen betaalde en referente de huurbetalingen. Eiser heeft hiervan echter geen stukken overgelegd, terwijl hij wel een bewijs van een gezamenlijke bankrekening heeft overgelegd. Het lag dan ook in de rede dat eiser bankafschriften van de gezamenlijke rekening had overgelegd om de kosten van de huishouding of de relatie te onderbouwen.
7.2.
Verder heeft verweerder zich niet terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde schriftelijke verklaringen van de heer [A] en andere betrokkenen niet objectief en verifieerbaar zijn en dat daarom aan deze verklaringen niet de door eiser gewenste bewijswaarde kan worden gehecht. Deze verklaringen kunnen de gestelde relatie niet zonder meer aannemelijk maken.
7.3.
Eiser heeft gewezen op de vereisten voor een duurzame relatie zoals neergelegd in paragraaf B10/2.2., B10/2.4. en B7/3.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 en heeft betoogd dat het geen vereiste is dat de relatie exclusief is. De rechtbank stelt voorop dat uit deze passages uit de Vc 2000 de vereisten voortvloeien inhoudende dat eiser en referente feitelijk samenwonen en een duurzame relatie hebben. Uit het voorgaande volgt dat verweerder met de informatie uit het RNI-rapport, het gehoor en het huisbezoek aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet het geval was. Verweerder mag in de beoordeling meenemen dat referente een relatie heeft met de heer [A] , ongeacht dat het Unierecht niet het vereiste kent dat de relatie exclusief moet zijn. Hoewel een relatie tussen referente en de heer [A] een relatie tussen referente en eiser in beginsel niet uitsluit, doet het in dit geval afbreuk aan de gestelde relatie, temeer nu er geen eenduidige aanwijzingen bestaan dat deze relaties naast elkaar bestonden en hiervan ook niet eerder melding is gemaakt. De rechtbank ziet in dit betoog van eiser dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
7.4.
Verder betoogt eiser dat verweerder de door hem overgelegde bewijsstukken onvoldoende heeft betrokken en verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BS1678). De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bewijsstukken voldoende kenbaar heeft betrokken in zijn besluitvorming maar de stukken op goede gronden onvoldoende heeft geacht om aan te tonen dat er daadwerkelijk een duurzame relatie is geweest.
7.5.
Het voorgaande duidt er op dat eiser de toetsing aan het gemeenschapsrecht enkel heeft gebruikt om onder valse voorwendselen verblijfsrecht te bewerkstelligen en dat hij daartoe onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
8. Gelet op voorgaande heeft verweerder terecht de relatie van eiser en referente niet aannemelijk geacht en met toepassing van artikel 8.25 van het Vb 2000 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft gehad. Verweerder heeft het bestreden besluit op goede gronden genomen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.