ECLI:NL:RBDHA:2020:7577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/594952 / KG ZA 20-571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg erfdienstbaarheid van overgang en verjaring in kort geding

In deze zaak, die op 10 augustus 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiseres, eigenaar van een perceel, een verbod vordert tegen de gedaagden, die een recreatiewoning bezitten, om op haar perceel zaken te plaatsen die de doorgang belemmeren. De kern van het geschil betreft de uitleg van een in 1950 gevestigde erfdienstbaarheid van overgang. Eiseres stelt dat deze erfdienstbaarheid enkel het recht geeft om te voet of per fiets naar de recreatiewoning te gaan, terwijl gedaagden menen dat zij ook met een auto gebruik mogen maken van het pad. De voorzieningenrechter oordeelt dat de erfdienstbaarheid niet toestaat dat gedaagden hun auto op het perceel van eiseres parkeren en dat er door verjaring geen erfdienstbaarheid van parkeren is ontstaan. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres toe en legt een dwangsom op aan gedaagden voor het geval zij in gebreke blijven.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/594952 / KG ZA 20-571
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2020
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. K. Straathof te Alkmaar,
tegen:

1.[gedaagde, sub 1] ,

2.
[gedaagde, sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
sub 1:
in persoonverschenen,
sub 2:
nietverschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als enerzijds ' [eiseres] ' en anderzijds ' [gedaagde, sub 1] ' en ' [gedaagde, sub 2] ' (voor zover gezamenlijk bedoeld ook wel als ' [gedaagde, sub 1] cs').

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] van 25 juli 2020, inhoudende een conclusie van antwoord in conventie en een eis in reconventie;
- de e-mailberichten van [eiseres] van 27 en 28 juli 2020, met producties;
- de op 29 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities, die van [gedaagde, sub 1] met bijlagen, zijn overgelegd; [gedaagde, sub 1] heeft zijn pleitnota slechts gedeeltelijk voorgedragen.
1.2.
[gedaagde, sub 2] is niet verschenen.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is sinds 23 december 1982 eigenaresse van de woning, met aanhorigheden, aan de [adres 3] [huisnummer 1] te [plaats] , thans kadastraal bekend als gemeente [plaats] [kadastraal nummer] . De akte van levering vermeldt onder meer:
"Ten aanzien van bestaande erfdienstbaarheden wordt hierbij verwezen naar een koopakte op negen mei negentienhonderd vijftig verleden voor notaris G .J. van Willigen, destijds te Gouda, overgeschreven ten hypotheekkantore te Rotterdam op diezelfde dag in deel [deelnummer] nummer [nummer] , waarin woordelijk voorkomt:
“Ten laste van het bij deze verkochte en ten behoeve van de aan verkopers toebehorende kadastrale percelen gemeente [plaats] , sectie [X] .nos. [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] tot en met [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] en [kadastraal nummer] (geheel of gedeeltelijk) te vestigen de erfdienstbaarheid van overgang over het verkochte over het pad ten oosten van het huis en over de brug van en naar de [adres 2](voorzieningenrechter: thans [adres 3] )
het onderhoud van pad en brug is voor rekening van de eigenaar van het lijdend erf; door de tegenwoordige eigenaren van het heersend erf is terzake van deze erfdienstbaarheid geen vergoeding verschuldigd, doch door iedere opvolgende eigenaar van het heersend erf of een gedeelte daarvan is voor de uitoefening van voormelde erfdienstbaarheid aan de eigenaar van het lijdend erf een vergoeding verschuldigd van drie gulden per jaar, bij vooruitbetaling te voldoen”."
2.2.
Op 23 juli 2019 hebben [gedaagde, sub 1] cs in eigendom verkregen de - achter perceel [kadastraal nummer] gelegen - recreatiewoning aan de [adres 3] [huisnummer 2] te [plaats] met aanhorigheden, kadastraal bekend als gemeente [plaats] [X] [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] en [kadastraal nummer] . In de akte van levering is - voor wat betreft de percelen met de nummers [X] 1800 en 2968 - de hiervoor, onder 2.1, vermelde erfdienstbaarheid opgenomen.
2.3.
Na vernummering van de kadastrale gegevens betreft het
lijdend erfter zake van voormelde erfdienstbaarheid het (thans) aan [eiseres] toebehorende perceel [X] [kadastraal nummer] en het
heersend erfde (thans) aan [gedaagde, sub 1] toehorende percelen [X] [kadastraal nummer] en [kadastraal nummer] .
2.4.
Nadat tussen partijen discussie was ontstaan over de uitleg van de erfdienstbaarheid heeft [eiseres] op de van haar perceel ( [kadastraal nummer] ) deel uitmakende brug over de gehele breedte ervan een hek geplaatst, waarvan alleen zij de sleutel heeft. Na opening van dit hek kan het perceel van [eiseres] met een auto worden bereikt en verlaten. In dat hek is - nadien - een afsluitbare opening gecreëerd, waardoor het perceel van [eiseres] en de daarachter gelegen recreatiewoning van [gedaagde, sub 1] cs bereikbaar zijn te voet of per fiets.
2.5.
Nadien hebben verschillende incidenten plaatsgevonden. Zo heeft [gedaagde, sub 1] op 4 april 2020 - op een moment dat het (grote) hek op de brug enige tijd geopend was - zijn auto geparkeerd op het perceel van [eiseres] , waardoor zij haar perceel niet meer met haar auto kon verlaten. Voorts heeft [gedaagde, sub 1] op 8, 11, 12 en 17 juni 2020 gedurende enige tijd een gemotoriseerde zitmaaier geplaatst op de brug en deze met een kabelslot vastgemaakt aan het hek. Als gevolg hiervan was het perceel van [eiseres] met een auto niet meer bereikbaar vanaf de openbare weg en kon vanaf het perceel de openbare weg - per auto - niet meer worden bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - [gedaagde, sub 1] cs, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden op haar perceel en op de toegangsweg daartoe zaken te (doen) plaatsen op een zodanige wijze dat de doorgang van en naar dat perceel wordt belemmerd, bemoeilijkt, of versmald, althans op haar perceel enige belemmering van welke aard ook op te werpen, een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde, sub 1] cs in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de in 1950 gevestigde erfdienstbaarheid van overgang. [gedaagde, sub 1] cs stellen zich ten onrechte op het standpunt dat zij zich op grond van die erfdienstbaarheid ook met een auto en/of andere gemotoriseerde voertuigen over het perceel van [eiseres] kunnen begeven om hun daarachter gelegen recreatiewoning te bereiken. Voorts stellen zij dat zij hun auto('s) mogen parkeren op het perceel van [eiseres] . De erfdienstbaarheid strekt er echter enkel toe om zich lopend of per fiets naar de recreatiewoning te begeven, terwijl er geen sprake is van een erfdienstbaarheid op grond waarvan [gedaagde, sub 1] cs hun auto's mogen parkeren op het perceel van [eiseres] . Een kort gedingprocedure leent zich echter niet voor het vaststellen van de reikwijdte van een erfdienstbaarheid; dat zal - zo nodig - in een bodemprocedure moeten plaatsvinden. Nu [gedaagde, sub 1] cs de laatste tijd bij herhaling de toegang tot en de uitweg van het perceel van [eiseres] op een onrechtmatige wijze hebben geblokkeerd, dient - bij wijze van noodmaatregel en vooruitlopend op een oordeel in een bodemzaak - bij vonnis in kort geding een verbod op toekomstige blokkades door [gedaagde, sub 1] cs te worden uitgesproken.
3.3.
[gedaagde, sub 1] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
[gedaagde, sub 2] is - ondanks behoorlijke oproeping - niet verschenen. Tegen haar wordt verstek verleend.
4.2.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde, sub 1] verschillende reconventionele vorderingen ingesteld. Zoals reeds op de zitting aangegeven door de voorzieningenrechter zullen deze buiten beschouwing (moeten) worden gelaten. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.1 van het
Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familiekan een eis in reconventie namelijk alleen worden gedaan door een partij die bij advocaat is verschenen, terwijl [gedaagde, sub 1] in persoon is verschenen.
4.3.
Centraal in het onderhavige kort geding staat de uitleg van de in 1950 gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van het perceel [kadastraal nummer] (lees: de woning en aanhorigheden) van [eiseres] ten behoeve van de percelen [X] [kadastraal nummer] en [kadastraal nummer] (lees: de recreatiewoning) van [gedaagde, sub 1] cs. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid enkel lopend of per fiets mag worden uitgeoefend, terwijl [gedaagde, sub 1] van mening is dat het ook met een auto en/of een andere gemotoriseerd voertuig mag. Daarnaast is aan de orde de vraag of door verjaring - ten laste van het perceel van [eiseres] en ten behoeve van de percelen van [gedaagde, sub 1] cs - een erfdienstbaarheid van parkeren is ontstaan. [gedaagde, sub 1] stelt dat dit het geval is, terwijl [eiseres] dat gemotiveerd betwist.
4.4.
Zoals [eiseres] terecht heeft aangegeven kan in kort geding geen (definitief) uitsluitsel worden gegeven over de uitleg en het ontstaan door verjaring van een erfdienstbaarheid. Ook al ziet de vordering van [eiseres] daarop dus niet en is het [gedaagde, sub 1] cs - in beginsel - hoe dan ook (ongeacht of in dat verband een erfdienstbaarheden is gevestigd) niet toegestaan om [eiseres] te hinderen bij het bereiken en verlaten van haar perceel, zal de voorzieningenrechter in dit kort geding daarover een voorlopig oordeel moeten geven, teneinde een gefundeerde beslissing te kunnen nemen in het hier voorliggende geschil.
Erfdienstbaarheid van overgang uit 1950
4.5.
Ingevolge artikel 5:73 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ('BW') worden de inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en - voor zover in die akte regels daarover ontbreken - door de plaatselijke gewoonte. Ingevolge vaste jurisprudentie komt het bij de uitleg van de vestigingsakte aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen omschrijving, uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Voorts bepaalt voormeld artikellid dat indien een erfdienstbaarheid te goeder trouw gedurende geruime tijd - en zonder tegenspraak - op een bepaalde wijze is uitgeoefend, in geval van twijfel die wijze van uitoefening beslissend is.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de notariële akte dateert uit 1950 en daarmee van vóór de inwerkingtreding van het huidige BW met ingang van 1 januari 1992. In het oude BW (artikel 733) werd - onder andere - onderscheid gemaakt tussen een erfdienstbaarheid van 'weg' en van 'pad'. Naar objectieve maatstaven moet een erfdienstbaarheid van pad beperkt worden opgevat, in die zin dat alleen lopen en fietsen is toegestaan en niet (ook) het rijden met een voertuig over het pad. Blijkens de notariële akte is in dit geval gevestigd een erfdienstbaarheid van 'overgang', een begrip dat het BW destijds (maar ook nu) niet kende (kent). Uit de vestigingsakte blijkt echter wel dat de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend over een brug en een 'pad'
.Gelet op het voorgaande wijst dit er op dat het destijds de bedoeling was van partijen dat de recreatiewoning slechts lopend of per fiets moet kunnen worden bereikt en niet ook per auto en/of ander motorvoertuig. Daar komt bij dat op de zitting - als onbetwist - is komen vast te staan dat de brug van de openbare weg naar het perceel van [eiseres] ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid een draaibrug van (circa) 1 meter breed betrof. Daarover was autoverkeer dus onmogelijk. Ook op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat partijen toen hebben beoogd dat de recreatiewoning (ook) per auto bereikbaar zou moeten zijn. Eerst in 1960 is de brug verbreed tot 3 meter, als gevolg waarvan het lijdend erf ook per auto kan worden bereikt. Dat - zoals [gedaagde, sub 1] stelt - in 1950 is beoogd een
toekomstbestendigeerfdienstbaarheid te vestigen, in die zin dat toen al werd voorzien dat de brug ooit zou worden verbreed met het oog op autoverkeer, mede ten behoeve van heersend erf, kan niet worden aangenomen. Iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt. Het ligt veeleer voor de hand dat de brug (enkel) is verbreed teneinde de toenmalige eigenaar van perceel [kadastraal nummer] in de gelegenheid te stellen zijn perceel met een auto te bereiken.
4.7.
Verder is van belang dat [gedaagde, sub 1] cs de recreatiewoning in 2019 hebben gekocht en in de betreffende verkoopbrochure uitdrukkelijk is opgenomen dat de woning
lopend te bereikenis
via recht van overpaden dat
Dit overpad is gevestigd op de toegangsbrug en een gedeelte van het erf middels een voetpad. De juistheid hiervan volgt ook uit de door [eiseres] - als productie 16 - in het geding gebrachte foto's, waaruit blijkt dat de recreatiewoning slechts via een smal 'poortje' alleen te voet of per fiets - maar zeker niet met een auto - bereikbaar is. Op zichzelf is juist dat aan de inhoud van een verkoopbrochure geen rechten kunnen worden ontleend, maar het heeft geeft wel aan hoe de vorige eigenaar van de recreatiewoning de erfdienstbaarheid interpreteerde.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet - in het beperkte bestek van dit kort geding - vooralsnog ervan worden uitgegaan dat de erfdienstbaarheid van
overgangbetekent dat deze enkel lopend of per fiets en niet ook met een gemotoriseerd voertuig mag worden uitgeoefend. Daarover bestaat bij de voorzieningenrechter geen
twijfelin de zin van 5:73 lid 1 BW. Overigens heeft [eiseres] gemotiveerd - en onder overlegging van schriftelijke verklaringen - bestreden dat de erfdienstbaarheid gedurende geruime tijd en zonder tegenspraak is uitgeoefend door middel van het gebruik van auto's, zodat dit - zonder nader en grondig onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent - ook niet kan worden aangenomen.
Parkeren
4.9.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat de in 1950 gevestigde erfdienstbaarheid niet toestaat dat [gedaagde, sub 1] cs auto's parkeren op het perceel van [eiseres] . Volgens [gedaagde, sub 1] bestaat een dergelijke erfdienstbaarheid echter wel, met dien verstande dat deze is ontstaan door verjaring. Daartoe stelt hij - zonder enig onderliggend (bewijs)stuk - dat hij heeft geconstateerd dat de vorige eigenaren van de recreatiewoning - de familie [A] - hun auto's in de periode 1985-2019 parkeerden op het perceel van [eiseres] . [eiseres] heeft gemotiveerd bestreden dat door verjaring een erfdienstbaarheid van parkeren is ontstaan. Volgens haar is er door c.q. ten behoeve van de voormalige eigenaren van de recreatiewoning in het verleden slechts incidenteel - en telkens na vooraf verkregen uitdrukkelijke toestemming - geparkeerd op haar perceel. In schriftelijke verklaringen hebben mevrouw [A] en haar zoon dit bevestigd. [eiseres] heeft overigens verklaard dat zij bereid is - na gebleken noodzaak - daartoe ook incidenteel toestemming te zullen geven aan [gedaagde, sub 1] cs.
4.10.
Op grond van het vorenstaande kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat door verjaring een erfdienstbaarheid van parkeren is ontstaan.
Afronding
4.11.
Gelet op het bovenstaande was [eiseres] gerechtigd om op de brug en over de gehele breedte ervan een hek te plaatsen waarvan alleen zij de sleutel heeft, mits daarin een voorziening is aangebracht die het [gedaagde, sub 1] cs en hun rechtsopvolgers mogelijk maakt hun recreatiewoning te bereiken. Op de zitting is gebleken dat aan deze voorwaarde is voldaan. Tegen die achtergrond staat - gelet op de onder 2.5 vermelde incidenten/feiten -vast dat [gedaagde, sub 1] cs, althans [gedaagde, sub 1] , op onrechtmatige wijze heeft verhinderd dat [eiseres] haar perceel bereikt en/of verlaat. Gelet op de houding en stellingname van [gedaagde, sub 1] kan niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren.
4.12.
Mede bezien in het licht van al het voorgaande komt de tegen [gedaagde, sub 2] ingestelde vordering noch onrechtmatig, noch ongegrond voor. Nu zij mede-eigenaar is van het heersende erf heeft [eiseres] haar op goede gronden - als gedaagde partij - betrokken in deze procedure.
4.13.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze.
4.14.
Oplegging van een dwangsom zoals gevorderd door [eiseres] , als stimulans tot nakoming van de beslissing, acht de voorzieningenrechter aangewezen.
4.15.
[gedaagde, sub 1] cs zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde, sub 1] cs op het perceel van [eiseres] ( [kadastraal nummer] ) en op de toegangsweg naar dat perceel zaken te (doen) plaatsen op een dusdanige wijze dat de doorgang van en naar dat perceel wordt belemmerd of bemoeilijkt en het pad van en naar dat perceel te versmallen, alsmede op dat perceel enige belemmering van welke aard ook op te werpen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde, sub 1] cs daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 30.000,--;
5.2.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] cs hoofdelijk, in die zin dat door betaling van de één de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.370,80, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 304,-- aan griffierecht, € 83,38 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, en
€ 3,42 aan verschotten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G .H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2020 door mr. G .P. van Ham.
jvl