ECLI:NL:RBDHA:2020:7547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. van Raak, niet in behandeling werd genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 23 april 2020, waarin werd gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening.

Tijdens de zitting op 10 juli 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, is eiser niet verschenen, noch zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 22 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9374
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.9475, plaatsgevonden op 10 juli 2020, door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 9 juli 2020 heeft verweerder naar voren gebracht dat eiser blijkens een melding van Dienst Terugkeer en Vertrek op 22 juni 2020 met onbekende
bestemming is vertrokken, zonder te laten weten waar hij verblijft. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank daarop gemeld dat hij en eiser niet ter zitting zullen verschijnen en heeft toestemming gegeven om het beroep zonder zitting af te doen. De rechtbank leidt uit het niet weerspreken van het bericht van verweerder van 9 juli 2020 af dat de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser en dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken sinds 22 juni 2020.
3. Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel vanuit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1.
4. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
1 ABRvS 22 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
13 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.