ECLI:NL:RBDHA:2020:7508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 19/8365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf gemeenschapsonderdaan wegens schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had de aanvraag ingediend op basis van zijn relatie met een Portugese referente. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de relatie als een schijnrelatie beschouwde. Eiser voerde aan dat de afwijzing onterecht was en dat de door verweerder aangevoerde indicatoren voor een schijnrelatie niet gerechtvaardigd waren. Tijdens de hoorzitting op 18 juni 2020, die via videoverbinding plaatsvond, werden eiser en referente gehoord. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van de relatie, gezien de tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente over essentiële onderdelen van hun relatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag had afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 18 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Nyaku. Tevens is verschenen [A] , referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1979 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op
16 oktober 2018 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend vanwege zijn gestelde relatie met referente, die geboren is op [geboortedag 2] 1966 en de Portugese nationaliteit heeft. Ter ondersteuning van de aanvraag heeft eiser onder andere een relatieverklaring overgelegd waarin door eiser en referente wordt verklaard dat zij sinds 20 augustus 2017 levenspartners zijn en sindsdien een gemeenschappelijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen op een adres in [plaats] . Ook heeft eiser uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) overgelegd waaruit blijkt dat referente met ingang van 29 augustus 2018 op dit adres in [plaats] staat ingeschreven en eiser met ingang van 16 oktober 2018.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt dat sprake is van verschillende ervarings- en individuele indicatoren, die los van elkaar en in onderlinge samenhang bezien een onderzoek rechtvaardigen naar de vraag of sprake is van misbruik van Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Eiser en referente zijn in verband hiermee op 25 maart 2019 gehoord. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt. Volgens verweerder hebben eiser en referente tijdens het gehoor tegenstrijdige, vage en vreemde verklaringen afgelegd over essentiële onderdelen van hun relatie, zoals het verloop van hun eerste ontmoeting, hun vervolgontmoetingen, de dag van samenwoning, het verloop van hun relatie alsmede ten aanzien van hun dagelijks leven en de dag voorafgaand aan de hoorzitting. De tegenstrijdige en onjuiste verklaringen die eiser en referente hebben afgelegd, doen volgens verweerder ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser en referente en daarmee aan de gestelde samenwoning. Dat eiser en referente op verschillende punten wel gelijke verklaringen hebben afgelegd, doet daar niet aan af. Verweerder concludeert op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enige doel het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Op grond van artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt eiser rechtmatig verblijf ontzegd. Bovendien wordt hij geacht nimmer rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn te hebben gehad. Het gevraagde document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt daarom niet afgegeven.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte een onderzoek naar zijn relatie met referente heeft ingesteld. De door verweerder genoemde indicatoren rechtvaardigen volgens eiser, ook in onderlinge samenhang bezien, dit onderzoek niet, waardoor het onderzoek in strijd kan worden geacht met de richtsnoeren behorende bij de Verblijfsrichtlijn. Eiser stelt daarnaast dat vanwege de manier waarop deze gehoren verlopen, het reële risico bestaat dat een relatie als schijnrelatie wordt bestempeld terwijl dit niet het geval is. Eiser wijst hierbij op het volgende; de gehoren duren lang, zijn vermoeiend en de gehoor- en beslismedewerkers lijken vooringenomen in hun standpunt dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder verlangt dat de partners een feilloos geheugen hebben en ook een exact identieke beleving hebben van bepaalde gebeurtenissen, hetgeen niet realistisch is. Bovendien wordt het verslag van de hoorzitting pas achteraf aan eiser en referente kenbaar gemaakt, waardoor pas achteraf blijkt hoe bepaalde antwoorden zijn vertaald of geïnterpreteerd. Eiser betoogt dat het niet aan verweerder is een kwalitatieve toets als maatstaf te hanteren bij de beoordeling van zijn relatie. Eiser en referente bepalen zelf wat essentieel is in de relatie. Verweerder heeft verder ten onrechte geen waarde aan de overgelegde bewijsstukken gehecht, te weten de uittreksels uit de BRP, diverse foto’s en de verklaringen. Tot slot stelt eiser dat referente en hij ten onrechte niet in de bezwaarprocedure zijn gehoord.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op grond van artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb 2000, waarin staat dat verweerder het rechtmatig verblijf kan ontzeggen dan wel beëindigen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
In paragraaf 4.2 van de richtsnoeren inzake de Verblijfsrichtlijn is onder meer het volgende vermeld:
“In overweging 28 van de richtlijn worden schijnhuwelijken omschreven als huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Een huwelijk kan niet als een schijnhuwelijk worden beschouwd louter omdat het een immigratievoordeel of enig ander voordeel oplevert. De kwaliteit van de relatie is irrelevant voor de toepassing van artikel 35.
De definitie van schijnhuwelijken kan naar analogie worden uitgebreid tot andere vormen van relaties die worden aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, (…)
De richtlijn belet niet dat de lidstaten individuele gevallen onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik bestaat. Krachtens het Gemeenschapsrecht zijn systematische controles echter verboden. De lidstaten kunnen zich baseren op eerdere analyses en ervaring die aantonen dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waar misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen.”
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2120 en ECLI:NL:RVS:2016:2006) volgt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen. De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen, aldus de Afdeling.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake is van een combinatie van ervarings- en individuele indicatoren, waardoor nader onderzoek in de rede lag. Zo heeft verweerder als ervaringsindicatoren kunnen aanmerken dat eiser en referente blijkens inzage in de BRP op hetzelfde adres als de zus van eiser staan ingeschreven. Daarnaast waren er ook individuele indicatoren voor een schijnrelatie: eiser en referente hebben verschillende culturele achtergronden, zijn afkomstig uit verschillende taalgebieden, stellen vijf dagen na hun kennismaking te zijn gaan samenwonen, de omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen in 2015 Nederland niet rechtmatig is ingereisd en (langdurig) niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, het leeftijdsverschil van dertien jaar tussen eiser en referente, de omstandigheid dat eiser en referente verklaren sinds 20 augustus 2017 samen te wonen op een adres in [plaats] , maar uit het overgelegde uittreksel uit het BRP blijkt dat referente pas met ingang van 29 augustus 2018 op dit adres staat ingeschreven, de omstandigheid dat het salaris van referente kort nadat dit is gestort van de bankrekening wordt gehaald en dat tot slot bij het IND-loket is opgevallen dat eiser en referente als stel onnatuurlijk overkwamen en referente erg zenuwachtig was. Omdat het hier een combinatie van op de persoon van eiser toegespitste omstandigheden betreft, was een nader onderzoek in dit geval gerechtvaardigd.
6.3.
Het onderzoek door verweerder naar de gestelde relatie kan een afzonderlijk onderhoud met elk van de partners omvatten, zie ook voornoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2120). Verweerder mocht overgaan tot het afzonderlijk horen van eiser en referente over de door hen gestelde relatie. Ten aanzien van de stelling dat dergelijke gehoren te intensief zijn, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser en referente niet goed hebben kunnen verklaren noch dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. Evenmin kan in het verslag van de hoorzitting grondslag worden gevonden voor de juistheid van de stelling van eiser dat bij de gehoorambtenaren een vooringenomen wantrouwen bestond. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat eiser en referente de vraag van de gehoorambtenaren of zij hen op de juiste wijze hebben behandeld en te woord hebben gestaan, bevestigend hebben beantwoord.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het verslag van de hoorzitting, terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente tijdens de hoorzitting tegenstrijdige, vreemde en vage verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van hun relatie. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat eiser in de bezwaarfase, met uitzondering van de kleurbeleving van de vloerbedekking en het aantal televisies in de slaapkamer, geen afdoende verklaring heeft gegeven voor alle verschillende tegenstrijdigheden die verweerder in het primaire besluit heeft genoemd. Eiser heeft hierbij een gedeelte van de tegengeworpen tegenstrijdigheden ook inhoudelijk niet betwist. Eiser heeft dit ook in de beroepsfase niet gedaan. De door eiser overgelegde stukken heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de geconstateerde tegenstrijdigheden weg te nemen. De overgelegde foto’s waarop eiser en referente samen te zien zijn, zijn daartoe onvoldoende. De overgelegde verklaringen zijn, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente, op zichzelf niet doorslaggevend voor de conclusie dat geen sprake is van een schijnrelatie. Om die reden kan er niet de bewijswaarde aan worden gehecht die eiser daaraan wenst te zien.
6.5.
Ten aanzien van het beroep van eiser op de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden die zijn aangevoerd in de bezwaarfase is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
6.6.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de relatie van eiser en referente niet ten onrechte als schijnrelatie aangemerkt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 derhalve op goede gronden afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Frieling, griffier, op 30 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.