In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Braziliaanse nationaliteit. De eiser was op 21 juni 2020 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks eerdere terugkeerbesluiten, bereid was om terug te keren naar Brazilië met begeleiding van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De rechtbank heeft de ondertekende garantverklaring van een derde partij, de heer [A], in overweging genomen, die verklaarde dat hij voor de eiser zou zorgen en hem een verblijfplaats zou bieden. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de omstandigheden, waaronder de bereidheid van de IOM om de eiser te begeleiden, voldoende waren om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.