ECLI:NL:RBDHA:2020:7460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
09/842145-20 en 22/004154-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige voor overval op snackbar met veerdrukpistool en schuldheling

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een 21-jarige inwoner van Den Haag veroordeeld voor een overval op een snackbar die plaatsvond op 11 februari 2020. Tijdens deze overval maakte de verdachte gebruik van een veerdrukpistool en werd hij ook vervolgd voor schuldheling van een scooter. De rechtbank paste het adolescentenstrafrecht toe, gezien de leeftijd van de verdachte. Hij kreeg een jeugddetentie opgelegd van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan de overval, waarbij hij de medewerkers van de snackbar bedreigde met het pistool. De verdachte bekende de overval, maar ontkende de schuldheling van de scooter. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzetheling, maar dat de verdachte had moeten vermoeden dat de scooter gestolen was. De rechtbank nam het advies van de reclassering over en legde een straf op die in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de impact van gewapende overvallen op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/842145-20 en 22/004154-17 (tul)
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting, huis van bewaring “ [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 mei 2020 (pro forma) en 23 juli 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.G. Berkepeis en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. N.B. Genemans, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam] en/of [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met gezichtsbedekking op de [snackbar] binnen gaan en/of
- het richten en/of gericht houden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 11 februari 2020 tot en met 12 februari 2020 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een scooter (Piaggio Zip) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 11 en/of 12 februari 2020 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, merk Walther, model P99, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 11 februari 2020 werd [snackbar] te Den Haag overvallen door twee jonge mannen. De twee mannen hadden hun gezichten bedekt en één van de mannen hield een pistool gericht op medewerker [naam] en de eigenaar [naam] . De andere man haalde vervolgens geld uit de kassa. Toen renden beide mannen naar hun scooter en gingen ze er vandoor. De verdachte heeft ter zitting de overval bekend alsmede dat hij degene was die het pistool had gericht op de personen, die in de snackbar stonden.
Voorts wordt de verdachte vervolgd voor het helen van een Piaggio Zip scooter en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool. De verdachte ontkent de scooter te hebben geheeld en bekend dat hij een veerdrukpistool voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3. Voor het tweede ten laste gelegde feit stelt de raadsman zich op het standpunt dat opzetheling niet bewezen kan worden, nu er geen bewijsmiddelen zijn waaruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat de scooter van diefstal afkomstig was.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De verdachte heeft feit 1 bekend. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit niet tot vrijspraak gepleit. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 11 februari 2020, p. 10;
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam] van 11 februari 2020, p. 13-14.
Feit 2
Bevindingen
Op 12 februari 2020 hebben [verbalisanten] de verdachte aangehouden naar aanleiding van een melding dat er twee jongens bij een scooter stonden met bivakmuts(en) op. [2] De verbalisanten zagen dat het kenteken van de scooter met tape was vast gemaakt, ook zagen ze dat het gehele cilinderslot ontbrak en hoorden de motor van de scooter wel draaien, terwijl er geen sleutel in zat. [3] De scooter is op 2 februari 2020 gestolen. [4]
De verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de blauwe scooter van een vriend was en voor algemeen gebruik was. Ook heeft de verdachte die scooter een dag eerder, op 11 februari 2020, bestuurd bij de overval op de snackbar. [5] Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij niet zag dat de scooter een valse kentekenplaat had, noch dat het cilinderslot eruit lag en derhalve niet wist dat het om een gestolen scooter gestolen ging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor opzetheling en spreekt de verdachte hiervan partieel vrij. Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de scooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze een uit misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte had immers kunnen en moeten zien dat de sleutel ontbrak. In beginsel kan een bromfiets onder normale omstandigheden zonder sleutel niet worden gestart, laat staan worden bereden. De verdachte had hierdoor al moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Daar bovenop komt dan nog het feit dat het kentekenbord met tape was vastgemaakt en de scooter was bedoeld voor ‘algemeen’ gebruik.
Feit 3
De verdachte heeft feit 3 bekend. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit niet tot vrijspraak gepleit. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 11 februari 2020, p. 10;
  • het proces-verbaal van 13 februari 2020, p. 68-70.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 11 februari 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam] en [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld bestond uit het
- met gezichtsbedekking de [snackbar] binnen gaan en
- het richten en gericht houden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam] ;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 11 februari 2020 tot en met 12 februari 2020 te 's-Gravenhage, een goed, te weten een scooter (Piaggio Zip) heeft, voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 11 en 12 februari 2020 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, merk Walther, model P99, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat jeugdstrafrecht toegepast dient te worden en de verdachte 14 maanden jeugddetentie moet worden opgelegd waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht jeugdstrafrecht toe te passen en zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest dient te worden opgelegd met daarnaast een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde van het locatieverbod heeft de raadsman gesteld dat dit bij familie in Den Haag moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een snackbar, waarbij hij twee medewerkers heeft bedreigd door op hun te richten met een veerdrukpistool. Bij de overval heeft de verdachte samen met die ander een som geld weggenomen en zijn ze op een -(naar later bleek) gestolen- scooter weggereden. Onderhavige feiten veroorzaken onrust in de samenleving en gevoelens van onveiligheid in het algemeen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich door zo te handelen enkel heeft laten leiden door zijn eigen materiële gewin en zich niet bekommerd heeft over wat zijn handelen voor de slachtoffers zou betekenen. Het is immers algemeen bekend dat gewapende overvallen als deze zeer ingrijpend zijn en grote impact hebben op de slachtoffers. Ook rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Anderzijds neemt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor de gewapende overval.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 22 juni 2020 betreffende de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte ook in 2018 is veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 13 mei 2020 (Deeladvies EC) en van 15 mei 2020 (rechtszitting). Daaruit blijkt dat er zorgen bestaan dat de verdachte verkeerde keuzes maakt en over onvoldoende vaardigheden beschikt om adequaat te reageren in moeilijke situaties. Daarnaast blijkt uit onderzoek van de reclassering dat de verdachte niet adequaat met zijn financiële zaken omgaat. De reclassering ziet de financiële situatie, het netwerk en de handelingsvaardigheden van de verdachte als risicofactoren voor delictgedrag. De reclassering acht de kans op recidive gemiddeld aanwezig.
Gelet op voornoemde adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, een contactverbod, een locatieverbod en locatiegebod met elektronische controle en de verplichting tot het hebben van een dagbesteding. De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte woont thuis en was voor zijn aanhouding schoolgaand. De reclassering ziet mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding omdat sprake is van een betrokken familie. Daarnaast bestaat de indruk dat de verdachte niet in staat is geweest de gevolgen van zijn gedrag te overzien en zijn er geen aanwijzingen voor verharding. Gelet op voornoemde adviseert de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht, maar adviseert de begeleiding bij de volwassenreclassering (met outreachende JongVolwassenen-methodiek en LVB-specialisten) te leggen. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen.
De straf
Voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank, nu het in deze zaak gaat om een overval op een snackbar met bedreiging van geweld, aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting jeugd (LOVS) ten aanzien van een winkeloverval. Daarbij houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de verdachte de overval in vereniging heeft gepleegd, sprake is van drie strafbare feiten en de verdachte gebruik heeft gemaakt van een veerdrukpistool.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is en neemt deze over.
Dadelijk uitvoerbaar
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal, in vereniging, met bedreiging van geweld. Gelet op de ernst van het feit als de wijze waarop het feit is gepleegd en daarbij dat de verdachte met een ander, een dag na de overval, op straat is gesignaleerd met een bivakmuts op terwijl hij bij aanhouding hetzelfde veerdrukpistool bij zich had, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij de vordering tot tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 maart 2018, voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht redenen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 21 juli 2020 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 maart 2018, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 77 c, 77i, 77g, 77gg, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
schuldheling;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van
14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee (2) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken bij Reclassering Nederland (adres: Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag) zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan intake/diagnostiek om te kijken of een behandeling geïndiceerd is en laat en zich indien nodig behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding op het gebied van financiën indien de reclassering dat nodig acht, ook als dit budgetbeheer inhoudt;
- op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zoekt of heeft met de slachtoffers/medeverdachte zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
- zich gedurende 6 (zes) maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok nog nader te bepalen uren niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het verblijfadres is [adres] danwel een ander verblijfadres door de reclassering te bepalen. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
- beschikt over een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of scholing zulks ter beoordeling van de reclassering.
geeft opdracht aan reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het gerechtshof te Den Haag van 22 maart 2018, gewezen onder parketnummer 22/004154-17, te weten een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.J. van der Wilt, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter, rechter,
mr. E.J.M. Bos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2020.
Mr. E.J.M. Bos is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2020042235 en PL2020036997, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-west, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 243).
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 104-105.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 54-56.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2020.