ECLI:NL:RBDHA:2020:7452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
09/842052-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op avondwinkel met geweld en bedreiging

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 oktober 2019 samen met anderen heeft geprobeerd een avondwinkel te overvallen. De verdachte bekende tijdens de zitting dat hij met een nepvuurwapen en een mes de winkel is binnengedrongen, terwijl een mededader op de uitkijk stond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot diefstal met geweld, waarbij hij de eigenaar van de winkel bedreigde. De officier van justitie eiste een deels voorwaardelijke jeugddetentie, wat de rechtbank heeft opgelegd. De verdachte kreeg 111 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een verbod op middelengebruik. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychologische problemen. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vastgesteld op € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de noodzaak van begeleiding voor jongeren met gedragsproblemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/842052-20
Tul 09-013789-18
Datum uitspraak 23 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres 1] ,
thans civielrechtelijk geplaatst in [plaats]
,
advocaat: mr. A.B. Baumgarten te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 23 juli 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [naam winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- naar de [naam winkel] , gevestigd aan de [adres 2] zijn gegaan en/of
- ( met versnelde pas) naar die [benadeelde] zijn gelopen en/of
- ( allebei) (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) hebben getoond en/of
- ( allebei) (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) hebben gericht (gehouden) op die [benadeelde]
en/of
- ( allebei) (daarbij) geroepen: "geld, geld!" en/of
- een of meer stekende beweging(en) met een mes in de richting van die [benadeelde] heeft/hebben
gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3. Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[benadeelde] (verder: aangever) heeft er aangifte van gedaan dat hij op 25 oktober 2019 door twee jongens is overvallen in zijn [naam winkel] aan de [adres 2]
De twee jongens kwamen de winkel in met elk een vuurwapen in de hand, liepen op hem af en riepen “Geld, geld!”. De aangever heeft geprobeerd het vuurwapen van een van de jongens vast te pakken en heeft geroepen: “Wegwezen!”. De jongens zijn vervolgens de winkel uitgerend. Dit is ten laste gelegd als een poging diefstal met geweld.
De politie heeft gerelateerd dat op camerabeelden te zien is dat twee mannen de avondwinkel inlopen. Een man heeft een voorwerp sterk gelijkend op een vuurwapen met geluidsdemper in zijn hand, de andere man heeft een groot (keuken)mes in zijn hand.
[naam 1] heeft kort samengevat verklaard dat de verdachte en [medeverdachte] geprobeerd hebben de avondwinkel te overvallen. De verdachte had een voorwerp dat op een vuurwapen met geluidsdemper leek en [medeverdachte] had een mes. [naam 1] moest op de uitkijk staan.
Bij de politie en de rechter-commissaris heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend dat hij samen met anderen de overval op de avondwinkel heeft gepleegd. Hij was degene met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand. Het was een nepvuurwapen en er zat een geluidsdemper op. Volgens de verdachte had zijn medeverdachte, waar hij verder niet over wil verklaren, een mes in zijn hand. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met twee andere jongens was en dat één van hen hem steeds aan zijn hoofd zeurde dat hij geld nodig had en al de hele avond “tori, tori” riep. De avondwinkel was om de hoek en opeens is hij samen met een van de andere jongens de avondwinkel in gerend. De derde jongen stond op de uitkijk. De verdachte heeft verder verklaard dat hij als eerste naar binnen ging, het nepvuurwapen trok en naar de man liep. De man wilde het vuurwapen pakken, ging schreeuwen en toen is de verdachte samen met zijn medeverdachte weggerend. De verdachte heeft ook verklaard dat er geen plan was, maar dat hij wel wist dat zijn medeverdachte met een mes zou zwaaien. Het nepvuurwapen had hij al een paar dagen in zijn broeksband bij zich, het was afkomstig van een vriend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, heeft geëist dat de rechtbank het feit bewezen zal verklaren. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van de aangifte, de camerabeelden, de verklaring van de getuigen, de analyse van de zendmastgegevens, de telefoongegevens, de verklaring van [naam 1] en de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] en [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan een poging om de [naam winkel] te overvallen, waarbij gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, met geluidsdemper, en een mes.
De officier van justitie heeft aangegeven het verontrustend te vinden dat de verdachte al een paar dagen met het op een vuurwapen gelijkende voorwerp op zak liep en dat op de bewuste avond impulsief en ondoordacht een tori is gezet om snel geld te maken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu de verdachte het feit ter zitting heeft bekend. De verdachte heeft ter zitting openheid van zaken gegeven en neemt de verantwoordelijkheid voor zijn daden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Aangezien de verdachte het feit heeft bekend, hij later niet anders is gaan verklaren en er geen vrijspraak is bepleit, kan de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij gebruikt.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
het hem ten laste gelegde feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 23 juli 2020;
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] (p. 25-27);
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitkijken van
camerabeelden van [naam winkel] (p. 64-72);
- een proces-verbaal van bevindingen nader onderzoek camerabeelden
(p. 73-79);
- een proces-verbaal van verhoor [naam 1] , met bijlagen
(p. 397-417).

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 25 oktober 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geldbedrag(en), toebehorende aan [benadeelde] en/of [naam winkel] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een van zijn mededaders,
- naar de [naam winkel] , gevestigd aan de [adres 2]
isgegaan en
- met versnelde pas naar [benadeelde]
isgelopen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeftgetoond en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeftgericht gehouden op [benadeelde] en
- allebei daarbij geroepen: "geld, geld!" en
- een of meer stekende bewegingen met een mes in de richting van [benadeelde] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 111 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden, begeleiding door de jeugdreclassering met de meldplicht en verplichte urinecontroles voor het middelengebruik van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie bepleit en aangegeven zich in de eis van de officier van justitie te kunnen vinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd een avondwinkel te overvallen. Ze zijn de avondwinkel ingegaan met een op een vuurwapen gelijkend pistool, met geluidsdemper, en een mes. Het pistool is op de eigenaar van de avondwinkel gericht en er is geroepen “geld, geld”. Dat het pistool niet echt was kon het slachtoffer niet weten. Met het mes zijn stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer gemaakt. De verdachte heeft verklaard dat er geen plan was voor de overval. Dit vindt de rechtbank niet aannemelijk omdat ze wapens bij zich hadden en een van hen de winkel had verkend en op de uitkijk stond. Een dergelijke overval moet bijzonder naar en angstig zijn geweest voor het slachtoffer en hij kan er nog een flinke tijd last van hebben. Dit blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen.
De eigenaar had notabene al diverse beveiligingsmaatregelen getroffen, waaronder het plaatsen van camera’s, omdat zijn winkel al zeven maal eerder is overvallen. Het lijkt er op dat de avondwinkel werd gezien als een gemakkelijk doelwit. De verdachten hebben geen oog gehad voor de angst, schade en het ongemak waarmee de eigenaar wordt geconfronteerd.
Ook heeft de overval impact op de medewerkers van de avondwinkel. Hun gevoel van veiligheid is ook aangetast.
Dit soort overvallen kunnen ten slotte ook nog andere mensen een onveilig gevoel geven, bijvoorbeeld mensen die in de buurt van de avondwinkel wonen of er regelmatig iets kopen en mensen die van de overval gehoord hebben. De verdachten hebben hier niet bij stilgestaan. Zij dachten alleen aan geld. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld. Van deze, deels voorwaardelijke, veroordelingen heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich gedurende de proeftijd van één van deze veroordelingen schuldig heeft gemaakt aan het thans bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft ook nog een tweetal openstaande zaken waarvoor hij op een later tijdstip zal worden berecht.
De rechtbank heeft het rapport gelezen van drs. [naam 2] , GZ-psycholoog, van 1 mei 2020. Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling in de zin dat er sprake is van psychopathologie, te weten een norm overschrijdende gedragsstoornis, lage intellectuele vaardigheden en een zorgelijke (antisociale kenmerken) persoonlijkheidsontwikkeling. Deze psychopathologie speelde ook een rol ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
De verdachte heeft wel cognitief voldoende besef, hij is wel bewust van het ontoelaatbare van zijn gedrag, maar door zijn lagere sociaal-emotionele ontwikkeling (laag zelfbeeld, sociale problemen) is hij minder in staat zijn wil conform dat besef te bepalen.
De kans op recidive is hoog en hangt samen met de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte met antisociale trekken en criminele contacten.
Om de kans op recidive te beperken en zijn persoonlijkheidsontwikkeling positief te bevorderen is de verdachte gebaat bij een intensief besloten behandeltraject. Geadviseerd wordt om de gesloten jeugdzorg in het civiele kader voort te zetten. Daarnaast wordt geadviseerd in het strafrechtelijke kader de voorgestelde behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie met reclasseringstoezicht.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 17 juli 2020 rapport uitgebracht. De Raad ziet de kans op herhaling als hoog. Tijdens de civielrechtelijke gesloten plaatsing heeft de verdachte goed gefunctioneerd in de aangeboden duidelijke structuur. In het kader van de gefaseerde terugkeer naar huis is de verdachte inmiddels op de besloten groep van Horizon, Hand in Hand, geplaatst.
Geadviseerd wordt de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen gelijk aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft gezeten en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, een meldplicht, en het meewerken aan het verblijf bij Hand in Hand.
Tijdens de behandeling ter zitting is van de zijde van de Raad meegedeeld dat het positief is dat de verdachte ter zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd, omdat dit ook voor de verdere begeleiding belangrijk is. De verdachte heeft door zijn verstandelijke beperking moeite om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. In dit licht moet zijn verklaring ter zitting dat ze
opeensde avondwinkel gingen overvallen worden gezien. Hij moet leren de risico’s te zien en leren omgaan met vrijheden. Het Hand in Hand traject duurt zes tot negen maanden. Nadat de verdachte het civiele traject heeft afgerond kan de jeugdreclassering de begeleiding voortzetten. Controle op middelengebruik is nodig en kan ook als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, mits Horizon Rijnhove de praktische uitvoering kan doen.
Een proeftijd van twee jaren wordt geadviseerd. Verlenging van de proeftijd is altijd een mogelijkheid.
Van de zijde van de Stichting Jeugdbescherming west is benadrukt dat op korte termijn in het civiele kader verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zal worden aangevraagd tot de datum waarop de verdachte achttien jaar zal worden. Na het Hand in Hand traject zal worden bekeken wat de beste verblijfplaats voor hem zal zijn, terug naar zijn ouders, of zelfstandig, met begeleiding.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank acht jeugddetentie aangewezen vanwege de ernst van het bewezenverklaarde feit. Als oriëntatiepunt voor een overval op een winkel geldt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank in het geval van de verdachte mee dat er sprake was van meerdere daders en bedreiging met wapens. Daartegenover staat dat de verdachte al gedurende 5 maanden in het civielrechtelijke kader gesloten geplaatst is. Bovendien was de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 16 jaar en kan het feit hem verminderd worden toegerekend.
De rechtbank zal de verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een jeugddetentie voor de duur van 111 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, opleggen.
Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden opleggen, begeleiding door de jeugdreclassering, met de meldplicht, aangevuld met een verbod op middelengebruik en de controle hierop. De rechtbank acht de genoemde voorwaarden noodzakelijk, teneinde de kans op herhaling te verminderen. De proeftijd stelt de rechtbank vast op 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten gaat af van de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De door de Raad geadviseerde voorwaarde van het meewerken aan het verblijf en de behandeling bij Hand in Hand kan niet in het strafrechtelijk kader als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, maar alleen in het civielrechtelijk kader. De rechtbank merkt op dat verlenging van het verblijf van de verdachte in dit kader in de rede ligt.

7.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering dan wel afwijzing van de vordering bepleit, nu de immateriële schade met voldoende concrete gegevens moet worden onderbouwd, zoals bepaald in het overzichtsarrest van de Hoge Raad uit 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793). De geleden immateriële schade is door de [benadeelde] op geen enkele wijze onderbouwd, niet eens door een briefje van de huisarts of iets dergelijks. Subsidiair kan de raadsman zich vinden in hoofdelijke toewijzing van de vordering, nu er twee mededaders zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 1.000,00 hoofdelijk toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit genoegzaam volgt dat psychische schade is ontstaan. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 oktober 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Inleiding
Bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 maart 2018, onherroepelijk geworden op 16 maart 2018, is de verdachte ter zake van twee diefstallen van een brom-/ snorfiets onder meer veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair
20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
8.2
De vordering van de officier van justitie
Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging in die zin gewijzigd dat thans de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van
40 uren wordt gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd
aan het oordeel van de rechtbank, maar opgemerkt dat het de vraag is of de vordering tijdig is ingediend, te weten binnen drie maanden na het verlopen van de proeftijd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de ter zitting door de officier van justitie gewijzigde vordering beoordelen.
Deze vordering is tijdig ingediend, nu de proeftijd van de veroordeling van de kinderrechter van 1 maart 2018 pas op 18 mei 2020 is geëindigd, gelet op de veroordeling van de verdachte in een andere strafzaak in september 2018.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zoals bewezen verklaard onder parketnummer 09/842052-20. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen. Van de zijde van de Raad is ter zitting aangegeven dat het verblijf van de verdachte bij Hand in Hand geen belemmering voor het uitvoeren van een werkstraf vormt.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
Dat is volgens de wet:
POGING TOT DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN/OF VERGEZELD EN/OF GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN/OF GEMAKKELIJK TE MAKEN, EN/OF OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD AAN ZICHZELF EN/OF ANDERE DEELNEMERS VAN HET MISDRIJF HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BETZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 111 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
90 dagenvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar
feit;
2. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
3. dat hij gedurende de proeftijd geen middelen, zoals cannabis, zal gebruiken en voor de
naleving van dit verbod zal meewerken aan urine- of bloedonderzoek, zolang de
jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
geeft de opdracht aan
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
4. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
5. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van [benadeelde] hoofdelijk toe tot het bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 oktober 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte de vordering niet in zijn geheel hoeft te betalen als zijn mededaders hun deel hebben betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.000,00aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 oktober 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, voor [benadeelde]
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 maart 2018, gewezen onder parketnummer
09-013789-18, te weten een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf voor de duur van

40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. A.M.A. Keulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
Mr. Keulen kan dit vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019298603, doorgenummer als pagina 1 tot en met 469.