ECLI:NL:RBDHA:2020:7442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag uit de Basisregistratie Personen (Brp) is uitgeschreven. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 3 juni 2020 en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 augustus 2020 zijn beide partijen gehoord via een skype-verbinding. Verzoeker heeft gesteld dat het primaire besluit niet voldoende onderbouwd is en dat hij niet op de juiste wijze is geïnformeerd over het onderzoek dat is uitgevoerd door verweerder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 augustus 2019 op een bepaald adres woont, maar dat hij daarvoor dakloos was en momenteel in een onzekere woonsituatie verkeert.

De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving, met name artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen, in overweging genomen. Dit artikel stelt dat de gemeente zorg moet dragen voor de opneming van het vertrek van een ingezetene uit Nederland, mits aan drie voorwaarden is voldaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat aan deze voorwaarden is voldaan, aangezien verzoeker niet bereikbaar was op het adres waar hij ingeschreven stond, er geen aangifte van adreswijziging of vertrek was gedaan, en er geen verblijf- en adresgegevens konden worden achterhaald na gedegen onderzoek.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft geen voldoende spoedeisend belang aangetoond dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en benadrukt dat verzoeker de mogelijkheid heeft om zich opnieuw in te schrijven op het adres indien uit onderzoek blijkt dat hij daar daadwerkelijk woont. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4666
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: Z. Kahveci).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Den Haag.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2020.
Partijen zijn door middel van een skype-verbinding gehoord.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, waarbij mogelijk een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel wordt gegeven, beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 maart 2020 is door buitendienstmedewerkers een huisbezoek gebracht aan het adres [adres] [huisnummer] (hierna: het adres). Op dit adres stonden in de Brp ingeschreven verzoeker en een andere bewoner ( [bewoner] , hierna [bewoner] ). Desgevraagd verklaarde [bewoner] dat verzoeker 2 nachten per week in een kamer verbleef op een luchtbedje. De buitendienstmedewerkers hebben deze ruimte gezien en ter plaatse een foto gemaakt. Verzoeker zou in een (rommel) kamer zijn verblijf hebben. [bewoner] verklaarde dat de ruimte door verzoeker is gehuurd, hij zou voor deze ruimte 200 euro betalen. Van verzoeker hebben de
buitendienstmedewerkers niets in de woning aangetroffen, geen slaapplaats en geen persoonlijke bezittingen/spullen gezien (zoals kleding, persoonlijke post, administratie en verzorgingsartikelen). Naar aanleiding van de bevindingen van de buitendienstmedewerkers is op naam van verzoeker een adresonderzoek gestart. Daarbij is op 10 maart 2020 aan verzoeker een voornemen tot opschorting bijhouding persoonslijst gezonden.
Extra bronnen (Suwinet, Digibalie en MHZ) zijn geraadpleegd. Een ander adres van verzoeker is niet gevonden. Alleen een e-mailadres van verzoeker is gevonden.
Op 9 april 2020 is aan verzoeker een reminder van het voornemen verzonden naar het adres. Ook is verzoeker gemaild op zijn e-mailadres. Verzoeker heeft op het voornemen van 10 maart 2020 niet gereageerd.
Op 12 mei 2020 is een informatieverzoek naar de moeder van verzoeker gestuurd. Van de moeder is geen reactie gekomen op het informatieverzoek.
Op 26 mei 2020 hebbende onderzoeksmedewerkers de gemeentelijke systemen (afsprakensysteem) geverifieerd en gezien dat verzoeker een afspraak op 19 mei 2020 had gemaakt bij de Dienst Publiekszaken, Klant Contact Centrum. De afspraak was gemaakt op het stadsdeelkantoor Centrum voor het product ‘adresonderzoek’. Dit impliceert dat verzoeker op de hoogte was van zijn adresonderzoek. Gebleken is dat verzoeker niet is verschenen op zijn afspraak. Door de onderzoeksmedewerkers is derhalve op 26 mei 2020 een email aan verzoeker verstuurd met de mededeling om binnen 5 dagen een adreswijziging te doen of inlichtingen te verstrekken. Omdat van verzoeker geen enkele reactie is gekomen op de verzonden brieven en e-mails van de onderzoeksafdeling (verzoeker was onbereikbaar op het adres) én het huisbezoek van 9 maart 2020 heeft aangetoond dat verzoeker niet zijn feitelijk verblijf in de woning had, op het adres, is het primaire besluit genomen.
3. Verzoeker stelt dat het primaire besluit niet weergeeft op welke wijze verweerder onderzoek gedaan heeft en wat uit dat onderzoek naar voren is gekomen. Verzoeker woont en verblijft met ingang van 1 augustus 2019 op het adres. Daarvoor was hij dakloos. Omdat verzoeker nog geen geld voor een bed heeft slaapt hij tot die tijd op de bank.
Daarnaast reist verzoeker als zzp-er veel voor zijn werk zodat hij enkele dagen per maand van huis is.
De hoofdhuurder van verzoekers woning bevestigt dat verzoeker daar woont.
Verzoeker komt door de uitschrijving in problemen met zijn eenmanszaak. Als deze inkomsten wegvallen zal verzoeker wederom dakloos worden.
4. Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp) draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland als aan drie voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat de ingezetene niet kan worden bereikt op het adres waarop hij ingeschreven staat. De tweede voorwaarde is dat er van de ingezetene geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen. De derde voorwaarde is dat na een gedegen onderzoek moet zijn gebleken dat geen verblijf- en adresgegevens van de ingezetene achterhaald konden worden.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:21), moeten de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en moeten de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Brp (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42) volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve opschorting van de bijhouding van een persoonslijst mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel zullen stopzetten. Een opschorting van de bijhouding van de persoonslijst kan dan ook niet eerder plaatsvinden dan nadat een gedegen onderzoek geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch het verblijf buiten Nederland van betrokkene.
De circulaire adresonderzoek Brp (de circulaire) ziet op de uitvoering van het adresonderzoek. In de circulaire staat onder meer dat, omdat het adresonderzoek negatieve gevolgen kan hebben voor de burger, het extra belangrijk is dat de gemeente vanaf het begin zorgvuldig handelt. Zorgvuldig handelen betekent in ieder geval dat er een onderzoeksdossier wordt aangelegd en dat de gemeente haar handelingen en besluiten altijd gemotiveerd kan uitleggen. Het betekent ook dat het onderzoek zo min mogelijk belastend is voor de persoon en in verhouding staat tot het doel van het onderzoek.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan de drie voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet Brp. Verweerder heeft verzoeker niet op het adres kunnen bereiken, verzoeker heeft geen aangifte of wijziging van zijn adres of van vertrek gedaan en verweerder heeft na een gedegen onderzoek geen verblijf- en adresgegevens achterhaald.
Verzoekers betoog dat hij nog bezig is met het opkrabbelen na een bestaan als dakloze, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden voor de omstandigheid dat hij niet reageert op verweerders verschillende verzoeken om informatie.
Verzoekers stelling dat hij de brieven van verweerder wel ontvangen heeft maar dat het hem niet lukte om verweerder telefonisch te bereiken, is ook onvoldoende reden voor het niet reageren door verzoeker. Immers is ter zitting is vastgesteld dat verweerder ook het juiste emailadres van verzoeker gebruikt heeft, zodat niet valt in te zien dat verzoeker hierop niet had kunnen reageren. De enkele stelling van verzoeker dat hij deze mail nooit ontvangen heeft, dan wel in zijn box “ongewenst” is ontvangen, is niet genoeg om de verzending te ontkrachten. Daarnaast had het op weg van verzoeker gelegen om op een andere wijze op de brieven van verweerder te reageren toen bleek dat telefonisch contact met verweerder niet lukte. Zo had verzoeker ook schriftelijk kunnen reageren op verweerder.
Het staat verzoeker vrij om over de huidige situatie rondom de bewoning van het adres een afspraak te maken bij verweerder. Daarbij kan verzoeker vragen zich alsnog in te laten schrijven op het adres. Verweerder zal hiertoe overgaan indien uit onderzoek blijkt dat verzoeker er inderdaad woonachtig is.
6. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit op basis van de huidige gegevens naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, op 5 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.