Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser, sub 1] [plaats] ,
1.[gedaagde, sub 1] [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 juni 2019 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 8;
- het tussenvonnis van 11 september 2019, waarin de comparitie van partijen is bevolen;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte tot vermeerdering van eis in conventie aan de zijde van [eiser, sub 1] c.s. met producties 9 en 10;
- het proces-verbaal van de descente en de aansluitende comparitie van partijen van 20 februari 2020;
- de akte na mondelinge behandeling tevens akte vermeerdering van eis in reconventie zonder producties aan de zijde van [gedaagde, sub 1] c.s.;
- de akte van antwoord in reconventie tevens akte voorwaardelijke vermeerdering van eis in conventie aan de zijde van [eiser, sub 1] c.s. met producties 9 tot en met 11;
- bericht van 19 mei 2020 van [gedaagde, sub 1] c.s. met het verzoek de overgelegde producties 9 tot en met 11 van [eiser, sub 1] c.s. buiten beschouwing te laten evenals de gewijzigde eis;
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde, sub 1] c.s. zonder producties;
- de beslissing van de rechtbank van 15 juni 2016 op het verzoek van [gedaagde, sub 1] c.s.
2.De feiten
2. Andere overeenkomsten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
niet-voortdurende’ en/of niet ‘
zigtbare’ erfdienstbaarheden niet door verjaring kunnen ontstaan. Partijen zijn in geschil over de vraag of het onderhavige overpad een voortdurende erfdienstbaarheid is. Die vraag zal de rechtbank als eerste beantwoorden.
dezulke welke tot dezelver uitoefening ’s menschen toedoen noodig hebben, als daar zijn: het regt van overgang, van water te halen, beesten te weiden en andere soortgelijke.’
NJ1954/657 en HR 27 september 1996,
NJ1997/496 m.nt. W.M. Kleijn).
NJ1997/496), waarin de Hoge Raad een uitzonderingssituatie aanvaard heeft. Volgens [gedaagde, sub 1] c.s. is de situatie in deze kwestie vergelijkbaar met het genoemde arrest nu al bij de bouw van het huis sprake was van een deur die direct uitkomen in de steeg. De erfdienstbaarheid werd volgens [gedaagde, sub 1] c.s. dan ook gekenmerkt door het moeten dulden van de permanente aanwezigheid van een deur die op het lijdende erf uitkwam en het gebruik daarvan. [eiser, sub 1] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat het hebben van een deur niet kwalificeert als een voortdurende erfdienstbaarheid omdat het gebruik van een deur menselijk handelen vereist.
Hij die het regt van erfdienstbaarheid van uitzigt of van licht heeft, mag zoo vele vensters of lichten maken als hij goedvindt; maar hij mag, na te hebben gebouwd of van zijn regt gebruik gemaakt, dezelver getal in het vervolg niet vermeerderen. Door licht wordt alleen het noodige licht, zonder uitzigt, verstaan." juncto artikel 747 OBW: “
Wanneer het bewezen is dat tegenwoordig van elkaar gescheiden erven voorheen aan denzelfden eigenaar hebben toebehoord, en dat deze dezelve in zoodanig eenen toestand gesteld heeft, waaruit eene voortdurende en zigtbare erfdienstbaarheid zoude zijn ontstaan, geldt deze bestemming in plaats van eenen titel van erfdienstbaarheid.”
1.383,00(3,0 punt × tarief € 461,00)