ECLI:NL:RBDHA:2020:7436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.8749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan over het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser, die op 11 oktober 2018 was ingediend. Eiser had eerder al beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank had verweerder opgedragen om binnen acht weken na de eerdere uitspraak eiser te horen in de asielprocedure. Echter, ondanks dat eiser meermaals is gehoord, is er nog steeds geen beslissing genomen op de asielaanvraag, waarbij de maximale beslistermijn van 21 maanden inmiddels is overschreden.

De rechtbank oordeelt dat het belang van zorgvuldige besluitvorming in deze verlengde asielprocedure voorop staat. Verweerder moet binnen acht weken na deze uitspraak een beslissing nemen. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de coronamaatregelen geen rechtvaardiging bieden voor het niet tijdig nemen van een beslissing, en dat de wettelijke vereisten voor het indienen van beroep zijn nageleefd. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 262,50, die door verweerder moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8749
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 oktober 2018 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft bij uitspraak van 23 september 2019 (NL19.19820) het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak eiser te horen in de algemene asielprocedure.
Op 4 maart 2020 heeft eiser verweerder (opnieuw) in gebreke gesteld, omdat verweerder nog niet op zijn asielaanvraag heeft beslist.
Op 14 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit
op zijn asielaanvraag.

Overwegingen

Inleiding
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2. Bij brief van 14 april 2020 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd om een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 7 mei 2020 uitgebreid verweer gevoerd.
2.1.
In die brief heeft verweerder het primaire standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Alhoewel het beroep terecht is ingesteld, is door het coronavirus sprake van een uitzonderlijke, onzekere situatie. De rechtbank kan door de genomen maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus nu niet bepalen wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op de onderhavige asielaanvraag, aldus verweerder.
2.2.
Verweerder heeft het subsidiaire standpunt ingenomen dat gelet op de gevolgen van het coronavirus, de doorlooptijden in asielzaken en de achterstanden bij de IND, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn moet worden opgelegd. Verweerder verzoekt de rechtbank om een termijn van zestien weken om alsnog te beslissen op asielaanvraag van eiser. Verder is het opleggen van een rechterlijke dwangsom van € 100,- per dag volgens verweerder buiten proportie. Verweerder verzoekt daarom om een dwangsom van maximaal € 50,- per dag.
Beoordeling
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw, had verweerder uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een beschikking moeten geven. Verweerder heeft erkend dat die beslistermijn is overschreden. De rechtbank ziet geen reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wijst daarbij op overweging 2.1 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6088). Naar het oordeel van de rechtbank laat de uitbraak van het coronavirus onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen. Nu aan alle wettelijke vereisten is voldaan, verklaart de rechtbank het beroep kennelijk gegrond.
4. De rechtbank stelt vast dat op 18 oktober 2018 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden. Omdat vervolgstappen uitbleven, heeft eiser op 22 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Deze rechtbank,
zittingsplaats Middelburg, heeft bij uitspraak van 23 september 2019 (NL19.19820) dat beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak eiser te horen in de algemene asielprocedure. Verweerder heeft op correcte wijze uitvoering gegeven aan die uitspraak, nu het eerste gehoor en het nader gehoor respectievelijk op 10 november 2019 en op 18 november 2019 hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser op 20 november 2019 te kennen gegeven dat zijn asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Op 17 december 2019 heeft een aanvullend gehoor plaatsgevonden, waarop eiser op 23 december 2019 correcties en aanvullingen heeft ingediend. Sindsdien zijn er geen stappen meer ondernomen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom en de capaciteitsproblemen bij verweerder en de problemen door de coronacrisis sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom een afwijkende beslistermijn bepalen.
4.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) overwogen overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
4.3.
Zoals eerder overwogen, heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend op 11 oktober 2018. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is op 11 juli 2020 overschreden. Verweerder kan dus niet meer binnen de redelijke termijn een beslissing nemen. In lijn met de memorie van toelichting bij de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2005/06, 30435, nr. 3), moet het belang van snelle besluitvorming soms wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. Indien verweerder besluit nog een voornemen uit te brengen, dan moet eiser in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen, waar hij op grond van artikel 3.116 van het Vreemdelingenbesluit 2000 vier weken de tijd voor heeft. Zie in dit kader overweging 4.1 van de genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020. Vervolgens zal verweerder een beslissing moeten nemen. Nu het onmogelijk is voor verweerder om nog binnen de redelijke termijn op de asielaanvraag van eiser te beslissen en het van belang is dat de beslissing in deze verlengde asielprocedure op zorgvuldige wijze wordt genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
5. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Voornoemde bedragen zijn conform het landelijk beleid en de Afdeling heeft dit beleid in de onder 4.2 genoemde uitspraak niet onredelijk geacht. De rechtbank ziet geen reden om de dwangsom te verlagen.
6. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
- draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.