ECLI:NL:RBDHA:2020:7435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.7195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op asielaanvraag; afwijkende beslistermijn opgelegd aan verweerder

In deze zaak heeft eiseres op 6 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag. Eiseres heeft verweerder op 28 januari 2020 in gebreke gesteld en op 19 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet 2000, heeft beslist. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de uitbraak van het coronavirus geen rechtvaardiging biedt voor de vertraging in de besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt verweerder een afwijkende beslistermijn op van dertien weken om alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres ter hoogte van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7195
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 februari 2019 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Op 28 januari 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder nog niet op haar asielaanvraag heeft beslist.
Op 19 maart 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit
op haar asielaanvraag.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2. Eiseres heeft op 6 februari 2019 asiel aangevraagd. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had verweerder uiterlijk binnen zes maanden een beschikking moeten geven.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op de asielaanvraag van eiseres heeft beslist. Bij brief van 7 april 2020 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd om de stand van zaken door te geven. Verweerder heeft op 9 april 2020 gereageerd. In die brief heeft verweerder verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, in ieder geval totdat duidelijk is of de maatregelen als bedoeld in de Kamerbrief van 15 maart 2020 ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, per 28 april 2020 zullen eindigen, dan wel dienen te worden voortgezet. De rechtbank ziet geen aanleiding nu een aanvullend verweerschrift op te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank laat de uitbraak van het coronavirus namelijk onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op de asielaanvraag van eiseres te nemen. Nu eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en verweerder tot op heden geen beslissing op haar asielaanvraag heeft genomen, zal de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaren.
4. Eiseres heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft echter inmiddels bij beschikking van 1 april 2020 zelf de dwangsom vastgesteld. Nu partijen het eens zijn over de hoogte van de verbeurde dwangsom (€ 1.442,-) is een vaststelling door de rechtbank niet nodig.
5. De rechtbank stelt vast dat alleen een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom en de capaciteitsproblemen bij verweerder, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal in dit geval een afwijkende beslistermijn opleggen.
5.1.
In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
5.2.
Zoals eerder overwogen, heeft eiseres haar asielaanvraag ingediend op 6 februari 2019. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, wordt op 6 november 2020 overschreden. Verweerder kan dus alleen aan de genoemde redelijke termijn voldoen indien binnen dertien weken een beslissing wordt genomen op de asielaanvraag van eiseres. In lijn met de memorie van toelichting bij de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2005/06, 30435, nr. 3), moet het belang van snelle besluitvorming soms wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. Nu het van belang is dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen de genoemde dertien weken op de asielaanvraag van eiseres dient te beslissen.
6. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
7. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres;
- draagt verweerder op binnen dertien weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.