ECLI:NL:RBDHA:2020:7366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag op grond van politieke overtuiging en situatie in Ethiopië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopiër, een tweede asielaanvraag indiende. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek kennelijk ongegrond verklaarde op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 30 juli 2020, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de eerdere asielaanvragen van eiser in overweging genomen, evenals de iMMO-rapportage die door eiser was ingediend ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Eiser stelde dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland en zijn betrokkenheid bij een bepaalde beweging in Ethiopië, risico liep op vervolging bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De rechtbank heeft overwogen dat de door eiser overgelegde iMMO-rapportage niet voldeed aan de vereisten die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn gesteld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet geloofwaardig was, en dat de activiteiten van eiser in Nederland niet in bijzondere mate opvallend of onderscheidend waren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen had voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10192

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10193, plaatsgevonden op 30 juli 2020.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 22 mei 2014 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 januari 2015 is de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 30 juni 2015 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch ongegrond verklaard (AWB 15/1743) De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak vervolgens bevestigd bij uitspraak van 13 oktober 2015 (201505543/1/V2).
2. Op 21 augustus 2018 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds zijn verblijf in Nederland openlijk politiek actief is geworden voor het [beweging] ( [beweging] ) en actief lid is van de [vereniging] in Nederland. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser diverse brieven overgelegd. Eiser heeft aan zijn aanvraag ook een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 14 mei 2018 ten grondslag gelegd. Volgens eiser bevestigt de iMMO-rapportage zijn asielrelaas omdat in het rapport wordt geconcludeerd dat de lichamelijke en psychische klachten die eiser heeft, te herleiden zijn tot de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt in Ethiopië.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Politieke activiteiten voor het [beweging] en de [vereniging] in Nederland;
2. Herbeoordeling van het in de eerste procedure gedane asielrelaas, met de iMMO-rapportage ter onderbouwing hiervan.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. Het tweede element heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Daaraan heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de in de onderhavige procedure ingebrachte iMMO-rapportage niet leidt tot een ander oordeel over het in de eerste procedure gedane asielrelaas. De door eiser in Nederland verrichtte activiteiten en eventuele voortzetting daarvan in Ethiopië leiden volgens verweerder in geval van terugkeer niet tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
5. De rechtbank ziet allereerst in het betoog van eiser, dat verweerder zich vooringenomen heeft getoond omdat in de besluitvorming is opgenomen dat eiser de samenwerking met een tolk heeft uitgesloten, geen grond gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit.
iMMO-rapportage
6. In geschil is de vraag of het door eiser overgelegde iMMO-rapport voldoet aan de door de Afdeling gestelde vereisten, zoals neergelegd in bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2085).
6.1.
In die uitspraak gaat het om de vraag welk gewicht toekomt aan een iMMO- rapport bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas. De Afdeling heeft hierin het toetsingskader ten aanzien van de conclusies van het iMMO over het vermogen van een vreemdeling om coherent te verklaren, gewijzigd. Indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
6.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Terecht heeft verweerder op dit punt ook genoemd dat de gehoormedewerker uit de eerste procedure zo veel mogelijk rekening heeft gehouden met het MediFirst-advies. Niet is gebleken van beperkingen tijdens het nader gehoor. Daarnaast is ook in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor niets aangevoerd dat leidt tot de conclusie dat eiser tijdens zijn gehoor niet goed heeft kunnen verklaren. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport niet voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018. Ten aanzien van de verwijzing door eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6543), overweegt de rechtbank dat zij hierin geen aanleiding ziet om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt.
6.3.
Ten aanzien van het medisch steunbewijs is het toetsingskader in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 bevestigd. Dat betekent dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapport overlegt, verweerder gehouden is dat rapport uitdrukkelijk te relateren aan zijn standpunt over het deel van het asielrelaas dat die vreemdeling met dit rapport beoogt te staven. Daarbij moet verweerder zich concentreren op de kern van het asielrelaas, daaronder begrepen de reden van het vertrek, en de geloofwaardigheid van de gestelde aanleiding voor de gestelde mishandeling of marteling waarop dat iMMO-rapport betrekking heeft en in zijn standpunt, naast de algemene veiligheidssituatie in het desbetreffende land, betrekken of die vreemdeling dit deel van het asielrelaas overigens heeft gestaafd.
6.4.
Verweerder heeft vastgesteld dat de kern van het asielrelaas van eiser wordt gevormd door de gestelde activiteiten voor de [beweging] in Ethiopië. De gestelde detentie en mishandelingen zijn daarvan slechts een afgeleide. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit het iMMO-rapport gerelateerd aan zijn standpunt over de kern van het asielrelaas. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat in de eerste asielprocedure de verklaringen over de gestelde activiteiten voor de [beweging] in Ethiopië bevreemdend en ongeloofwaardig zijn geacht. In het kader van die beoordeling heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser de kern van het asielrelaas niet heeft gestaafd. Voorts heeft verweerder bij zijn onderhavige beoordeling betrokken dat het iMMO-rapport ruimte laat voor andere oorzaken voor de door het iMMO vastgestelde (lichamelijke en/of psychische) problematiek dan de door eiser gestelde oorzaak. In dit verband heeft verweerder in het verweerschrift op pagina 4 terecht vermeld dat eiser tijdens het in de eerdere procedure afgenomen eerste gehoor heeft verklaard dat hij na zijn vertrek uit Ethiopië een jaar illegaal in Sudan heeft verbleven en vervolgens nog drie maanden in Libië, alwaar hij gearresteerd is geweest. Nu verweerder de kern van het asielrelaas deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht en eiser dit deel van het asielrelaas verder niet heeft gestaafd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen sterke aanwijzing vormt in de zin van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 maart 2010, R.C. tegen Zweden (ECLI:NL:CE:ECHR:2010:0309JUDO04182707).
6.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport niet dwingt tot nader medisch onderzoek naar de oorzaak van de medische problemen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusies in het iMMO-rapport op juiste wijze heeft beoordeeld aan de hand van het toetsingskader dat door de Afdeling bij uitspraak van 27 juni 2018 is vastgesteld.
Activiteiten [beweging] en politieke overtuiging
7. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit pas voor het eerst het standpunt heeft ingenomen dat niet wordt geloofd dat er bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat zijn politieke activiteiten een wezenlijk onderdeel uitmaken van zijn persoonlijke identiteit. Volgens eiser is deze conclusie onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank overweegt dat anders dan eiser stelt, ook in het voornemen reeds door verweerder is gemotiveerd dat de activiteiten die eiser voor [beweging] in Nederland heeft verricht niet in bijzondere mate opvallend of onderscheidend zijn geweest. De rechtbank verwijst naar pagina 11, eerste alinea van het voornemen. Daarnaast heeft verweerder in dit kader in het verweerschrift op pagina 5, terecht gewezen op de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag. Ook uit die verklaringen blijkt dat de activiteiten die eiser heeft verricht, opmerkelijk weinig om het lijf hebben. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook niet is gebleken dat eiser zijn activiteiten in Nederland heeft geïntensiveerd. Eiser heeft naar gesteld sinds 2014 slechts aan vijf demonstraties deelgenomen. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij geen lid is, maar slechts sympathisant. Dat eiser zeer actief is voor het [beweging] en de Oromo-vereniging, heeft verweerder daarom niet hoeven volgen.
Situatie in Ethiopië
8. Eiser heeft verwezen naar een groot aantal bronnen. Uit de ingebrachte informatie blijkt volgens eiser dat de enkele verdenking van betrokkenheid bij het [beweging] al kan leiden tot arrestatie en/of detentie. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet als vluchteling kan worden aangemerkt dan wel geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.1.
In de door verweerder genoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:11211), is een beoordeling gemaakt van de veiligheidssituatie in Ethiopië. De rechtbank heeft bij die beoordeling onder meer de bronnen betrokken waarnaar eiser in deze zaak ook verwijst. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het algemeen ambtsbericht Ethiopië van juli 2018 volgt dat geen sprake (meer) is van een situatie waarin personen vanwege hun oppositionele activiteiten zonder meer te vrezen hebben voor vervolging. Uit de door eiser en verweerder overgelegde stukken komt volgens de rechtbank het beeld naar voren dat de verbeterde situatie zich na 31 juli 2018 heeft bestendigd en dat niet is gebleken dat de autoriteiten het in het algemeen op opposanten van het regiem, meer in het bijzonder [beweging] - aanhangers en Oromo’s, gemunt hebben en deze specifiek als doelwit beschouwen. Er zijn recent geen gevallen bekend van personen die bij terugkeer in Ethiopië problemen hebben ondervonden als gevolg van oppositionele activiteiten die zij in het buitenland hebben verricht. De rechtbank komt in die uitspraak uiteindelijk tot het oordeel dat niet is aangetoond dat de situatie in Ethiopië voor alle opposanten van het regiem gevaarlijk is, en dat door de vreemdeling daarom aannemelijk gemaakt moest worden dat juist hij in het bijzonder, vanwege zijn oppositionele activiteiten in Nederland voor het [beweging] en de [vereniging] , bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen voor vervolging door het regiem. Daarin was de betreffende vreemdeling, naar het oordeel van de meervoudige kamer van de rechtbank, niet geslaagd.
8.2.
Bij uitspraak van 30 april 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBMNE:2020:1721, heeft de rechtbank de veiligheidssituatie in Ethiopië opnieuw beoordeeld aan de hand van andere (nieuwere) bronnen waar eiser in de onderhavige procedure ook naar heeft verwezen. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de Ethiopische autoriteiten, bij het optreden tegen demonstraties of rellen, [beweging] -aanhangers of Oromo’s als specifiek doelwit beschouwen. Over de informatie die in die procedure is overgelegd heeft de rechtbank geoordeeld dat dit geen ander beeld schetst van de situatie in Ethiopië dan de informatie die door verweerder in de besluitvorming en door de rechtbank in haar eerdere uitspraak van
10 oktober 2019 is betrokken.
8.3.
In de onderhavige procedure heeft eiser nog verwezen naar de volgende stukken:
- een nieuwsbericht van Amnesty International van 27 januari 2020: “Ethiopia: Release detained journalists and opposition politicians immediately”;
- een nieuwsbericht van Amnesty International van 17 februari 2020: “Ethiopia: Vendor killed, musician injured after police attack opposition supporters in Oromia”;
- een nieuwsbericht van Amnesty International van 2 maart 2020: “Ethiopia: Police must account for missing Oromo opposition leader”;
- een nieuwsbericht van Human Rights Watch van 9 maart 2020: Ethiopia: Communications Shutdown Takes Heavy Toll, Restore Internet, Phone Services in Oromia”;
- een nieuwsbericht van Amnesty International van 9 april 2020: “Ethiopia: Release detained journalists and opposition politicians immediately”.
8.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Ethiopië lid was van het [beweging] , en dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij actief lid is van het [beweging] in Nederland. Verweerder heeft zich verder voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet enkel door zijn politieke activiteiten, het zijn van [beweging] sympathisant of lid van de [vereniging] , een reëel risico loopt op vervolging of een groter risico loopt dan andere demonstranten. De informatie die eiser in de onderhavige procedure heeft overgelegd schetst geen ander beeld van de situatie in Ethiopië dan in eerdere (voornoemde) uitspraken. Uit de door eiser ingebrachte bronnen blijkt niet zonder meer dat eiser bij terugkeer zal worden vervolgd omdat hij sympathisant van het [beweging] is of lid van de [vereniging] . Eiser zal aannemelijk moeten maken dat juist hij in het bijzonder, vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland of de voorzetting daarvan bij terugkeer naar Ethiopië, voor vervolging door de autoriteiten in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM heeft te vrezen. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft dit niet met objectief verifieerbare informatie onderbouwd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de activiteiten van eiser in Nederland niet in bijzondere mate opvallend of onderscheidend zijn geweest en dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser als gevolg hiervan meer dan andere kritische [beweging] -aanhangers en Oromo’s in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Ethiopische regering. Net als veel andere [beweging] aanhangers heeft eiser in Nederland demonstraties en bijeenkomsten bijgewoond die gericht waren tegen de Ethiopische regering. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser in Ethiopië terughoudendheid mag worden verwacht in het uitoefenen van politieke activiteiten om problemen te voorkomen nu hij immers niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn politieke activiteiten een wezenlijk onderdeel uitmaken van zijn persoonlijke identiteit. De rechtbank verwijst in dit kader naar pagina 8 van het bestreden besluit en pagina 6 van het verweerschrift.
Dat eiser vanwege hetgeen hij stelt te hebben meegemaakt in Ethiopië in de negatieve belangstelling staat van de Ethiopische regering, volgt de rechtbank niet omdat hetgeen eiser stelt te hebben meegemaakt niet aannemelijk is.
Traumatabeleid
9. Verder doet eiser een beroep op het traumatabeleid neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft volgens eiser niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het traumatabeleid.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht niet aan het traumatabeleid getoetst, omdat de gestelde detentie in Ethiopië en de daarmee samenhangende gestelde martelingen en mishandelingen vanwege de door eiser gestelde politieke overtuiging, niet aannemelijk zijn gemaakt.
Inreisverbod
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw en de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarom slaagt ook eisers beroepsgrond tegen het aan hem opgelegde inreisverbod niet.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.