ECLI:NL:RBDHA:2020:7358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en gebrek aan bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd aangemerkt op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij van Iraanse nationaliteit is en dat hij in Iran problemen zou ondervinden vanwege zijn afstand van de islam en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft het asielrelaas van eiser als ongeloofwaardig beoordeeld, waarbij verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gestelde bekering en de gevolgen daarvan in Iran. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris als terecht beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarnaast is aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw juncto artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Aan eiser is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw juncto artikel 6.1e van het Vb.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10882, plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1990.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- De door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst.
- Het door eiser gestelde afstand te hebben genomen van de islam.
- De door eiser gestelde bekering naar het christendom en de daaruit volgende gestelde problemen.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft het ongeloofwaardig geacht dat eiser afstand heeft genomen van de islam. Omdat dit ten grondslag ligt aan de gestelde problemen in Iran bij terugkeer, volgt hieruit volgens verweerder dat ongeloofwaardig is dat eiser wegens het afstand nemen in de problemen is geraakt met de Iraanse autoriteiten. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt te zijn bekeerd en heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt als gevolg van zijn gestelde bekering in de negatieve aandacht te staan van de Iraanse autoriteiten.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het voornemen en het bestreden besluit. De procedure is volgens eiser niet zorgvuldig geweest.
3.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is geweest om te reageren op het voornemen en het bestreden besluit. De stelling dat eiser in het asielzoekerscentrum te weinig privacy heeft om de punten in detail telefonisch met zijn gemachtigde te bespreken is, zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt, niet onderbouwd. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd op welke punten hij een uitgebreidere of aanvullende reactie had willen geven. Van onzorgvuldigheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Afstand van de islam
4. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij voldoende heeft uitgelegd en inzichtelijk heeft gemaakt wat heeft geleid tot zijn geloofsafval. Eiser heeft langzaam maar zeker een proces ondergaan waarbij hij steeds meer en steeds verder van de islam verwijderd raakte en steeds meer zijn geloof verloor. Elk incident, elk voorval, deed afbreuk aan het geloof in de islam, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welk proces hij heeft doorgemaakt om zich af te keren van de islam en welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag ligt. Eiser heeft alleen in het algemeen kritiek geuit op tegenstellingen en de ongelijke positie tussen mannen en vrouwen binnen de islam, maar heeft niet aangegeven waarom de islam voor hem persoonlijk niet meer voldeed. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser heeft stilgestaan bij de gevolgen van het zich afkeren van zijn oude religie. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij toereikende verklaringen kan afleggen over het proces van en de redenen van zijn afvalligheid. Eiser is immers afkomstig uit Iran, waar afvalligheid van de islam strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is en verstrekkende gevolgen kan hebben. Verweerder heeft in dit kader in het verweerschrift terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2072, rechtsoverweging 2.4.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij ten aanzien van het overdag eten op straat tijdens de ramadan een foute risico inschatting heeft gemaakt. Op dat moment meende eiser veilig te zijn omdat hij in een achterafstraat was en niemand zag. Het enkele feit dat iets verboden is en dat er straffen op staan, maakt niet dat mensen geen risico’s nemen en iets niet doen, aldus eiser.
5.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser het risico neemt om overdag op straat te eten tijdens de ramadan, terwijl hij weet dat dit strafbaar is in Iran. Dat het geregeld voorkomt dat personen een risico inschatting doen die achteraf niet juist blijkt te zijn doet daaraan, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in het verweerschrift, niet af. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij ook daadwerkelijk is opgepakt door de politie en een voorwaardelijke straf heeft gekregen voor het eten tijdens de ramadan.
Bekering
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn proces van bekering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser stelt dat hij inzichtelijk heeft gemaakt waarom juist het christendom hem richting gaf in het leven en wat de rechtstreekse, directe band met god voor hem persoonlijk betekent. Eiser stelt dat hij met verklaringen inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de leer van jezus in zijn dag en dagelijks leven tracht toe te passen en hoe dit vorm krijgt in zijn leven.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen ten aanzien van zijn motieven en proces van bekering tot het christendom niet overtuigen en dat eiser is blijven steken in oppervlakkigheden waaruit geen persoonlijke motivatie en diepte spreekt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij besloot een keuze te maken voor het christelijk geloof, terwijl dat in een land als Iran verregaande gevolgen kan hebben. De verklaring van eiser dat hij als het ware geraakt werd door het woord gods zoals dat voortkwam uit het christelijk geloof zoals Omid dat verkondigde, heeft verweerder niet voldoende hoeven achten. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij kan uitleggen wat het precies was dat hem zo aansprak in de woorden van Omid, en waarom hij nieuwsgierig werd en steeds meer overtuigd raakte dat het christendom voor hem de ware religie was. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser een hoogopgeleide man is.
6.2.
Verweerder heeft ook aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij gebrekkige kennis van het christendom heeft. Eiser heeft in algemene termen verklaard over het verhaal van het verloren schaap en heeft gesteld dat hij ook verloren was, maar nu weer terecht is doordat hij god heeft gevonden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in algemene termen kunnen weergeven van een bijbelverhaal niet duidt op een uitgebreide kennis van het christelijk geloof. Eiser is ook gevraagd te vertellen wat hij van de huiskerkbijeenkomsten heeft onthouden en heeft daarop enkel de term drie-eenheid en het verhaal van het verloren schaap naar voren gebracht. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat eiser hier meer over heeft onthouden, omdat dit de aanleiding zou zijn geweest voor eisers bekering.
6.3.
De stelling van eiser, dat verweerder in zijn besluitvorming in strijd heeft gehandeld met Werkinstructie 2019/18, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.
Problemen als gevolg van bekering
7. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij geen contact heeft opgenomen met de andere bezoekers van de huiskerk omdat hij niet over telefoonnummers beschikt. Eiser herinnert zich alleen adressen. Daarnaast stelt eiser dat het te gevaarlijk was om contact op te nemen, voor zowel hemzelf, als voor de andere kerkbezoekers, maar zeker ook voor de persoon die dat contact zou moeten leggen. Het spreekt volgens eiser voor zich waarom dit gevaarlijk is. De autoriteiten zullen deelnemers aan huiskerken, voor zover zij vrij rondlopen, in de gaten houden. Als zij vast zitten en een persoon naar hen informeert, zal dit direct een verdenking op de persoon die informeert te weeg brengen, aldus eiser.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat hij nooit contact heeft proberen te zoeken met andere huiskerkbezoekers. Het ging om goede vrienden, waarmee eiser in Iran nauw contact onderhield in het kader van zijn geloofsvragen en de huiskerkbijeenkomsten. Dat eiser geen telefoonnummers van hen heeft, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten gelet op de vriendschap. Verweerder heeft het niet geloofwaardig hoeven achten dat eiser niet op enig moment in Iran of na vertrek uit Iran naar hen heeft geïnformeerd. De stelling dat het te gevaarlijk is om contact op te nemen en dat het voor zich spreekt waarom dat gevaarlijk is, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. Ten aanzien van de adressen van de huiskerkbezoekers heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij deze niet heeft verstrekt.
8. Eiser heeft ten aanzien van de vertaling van de dagvaarding en het vonnis aangevoerd dat wat in het Farsi wordt ten laste gelegd overeenkomt met hetgeen in de strafartikelen strafbaar is gesteld. Eiser stelt aangetoond te hebben dat zijn vonnis in overeenstemming is met de strafbaarstellingen in het Iraanse Wetboek van Strafrecht. Verweerder speculeert dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiser nu uit openbare bron blijkt dat als een huiskerk wordt ontdekt, de Iraanse autoriteiten niet meteen handelen maar een monitoringsproces starten om informatie te vergaren over de leden. Eiser is van oordeel dat dit niet ter zake doet. De enkele mogelijkheid dat er gemonitord is, betekent volgens eiser nog niet dat ook van hem bekend is dat hij een bijeenkomst zou hebben georganiseerd. Belangrijker is volgens eiser dat het niet weerlegt dat strafvervolging op grond van de artikelen 167, 263 en 513 van het Iraanse Wetboek van Strafrecht mogelijk is. In het vonnis van eiser wordt de term genoemd zoals die voorkomt in de betreffende artikelen. Dit is vertaald met afvalligheid. Nu de termen in het Farsi overeenkomstig zijn, komen de gebruikte termen niet alleen in het vonnis voor, maar ook in de wetsartikelen, aldus eiser.
8.1.
Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat in het vonnis dat eiser heeft ingebracht, herhaaldelijk de term ‘afvalligheid’ wordt vermeldt, terwijl het Algemeen Ambtsbericht Iran van maart 2019 op pagina 29 vermeldt dat het woord afvalligheid niet expliciet wordt genoemd in de aanklacht of het vonnis en dat de term afvalligheid ook niet voorkomt in het Wetboek van Strafrecht. Zoals verweerder heeft opgemerkt in het bestreden besluit en het verweerschrift, doet dit afbreuk aan de waarde die aan het document kan worden toegekend. Verweerder heeft zich daarmee terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde dagvaarding en het vonnis tegenstrijdig zijn met informatie uit het voornoemde ambtsbericht. De stelling van eiser dat hetgeen in het Farsi ten laste wordt gelegd, overeenkomt met hetgeen in de strafartikelen is strafbaar gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
8.2.
Verweerder heeft verder kunnen aannemen dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de gestelde activiteiten van eiser. Verweerder heeft dit standpunt onder verwijzing naar openbare bronnen deugdelijk gemotiveerd. Hetgeen eiser daartegen heeft ingebracht leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. Eiser voert aan dat verweerder zich onder verwijzing naar het ambtsbericht Iran en naar de rapporten van de Danish Immigration Service en van de Danish Refugee Council op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn digitaal dossier had kunnen verkrijgen. Uit die rapporten blijkt echter niet hoe iemand toegang krijgt. Eiser heeft de documenten zelf niet en had geen advocaat van wie hij de stukken had kunnen krijgen.
9.1.
Niet is betwist door eiser dat uit openbare bronnen blijkt dat iedereen in Iran die een juridische procedure tegen zich heeft lopen een referentienummer van zijn zaak krijgt en dat de verdachte en zijn gemachtigde toegang hebben tot de digitale database. Verweerder heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser de juridische documenten op een omslachtige en corrupte wijze via zijn vader heeft verkregen.
10. Gezien de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.