ECLI:NL:RBDHA:2020:7358
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en gebrek aan bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd aangemerkt op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij van Iraanse nationaliteit is en dat hij in Iran problemen zou ondervinden vanwege zijn afstand van de islam en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft het asielrelaas van eiser als ongeloofwaardig beoordeeld, waarbij verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gestelde bekering en de gevolgen daarvan in Iran. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris als terecht beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.