ECLI:NL:RBDHA:2020:7356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.7674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van asielaanvraag en beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een minderjarige eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.J.M. Oomen. De eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 20 maart 2020 door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres had hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank Amsterdam op 28 januari 2020 had geoordeeld dat de Staatssecretaris tijdig een besluit moest nemen. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn was overschreden en dat de Staatssecretaris het bestreden besluit op 21 juli 2020 had ingetrokken. Eiseres wijzigde haar petitum en vroeg de rechtbank om haar beroep op te vatten als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond was en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over het verzoek van eiseres om een dwangsom vast te stellen, aangezien dit niet binnen haar bevoegdheid viel. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. K.A. Linthout. De uitspraak is niet openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7674

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede namens haar minderjarig kind
[minderjarige],
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw. Daarnaast is eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, in samenhang met artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Aan eiseres is in afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw voor een periode van maximaal zes maanden, te weten vanaf 20 maart 2020, of zoveel korter tot het moment waarop op de ambtshalve
beoordeling is beslist. Verder is vastgesteld dat de toe te kennen eerste dwangsom € 1442,- bedraagt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 27 maart 2020 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft eerder, namelijk op 3 december 2019, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, bij uitspraak van 28 januari 2020 (NL19.29396) gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zeven weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, onder verbeurte van een dwangsom. Vervolgens heeft verweerder op 20 maart 2020 het bestreden besluit genomen.
1.2.
Verweerder heeft het bestreden besluit bij brief van 21 juli 2020 ingetrokken. Eiseres heeft bij brief van 21 juli 2020 het petitum van haar beroep gewijzigd. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht om haar beroep op te vatten als een beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft ter zitting verzocht om een beslistermijn van zes tot acht weken.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder volgens de genoemde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam, uiterlijk op 17 maart 2020 op de aanvraag had moeten beslissen. De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de intrekking van het bestreden besluit hangende het beroep, van eiseres niet kon worden gevergd verweerder in gebreke te stellen.
3. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is.
4. De rechtbank zal verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiseres aanvullend gehoord moet worden, maar dat geen nieuw voornemen uitgebracht hoeft te worden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
5. De rechtbank stelt vast dat de maximale termijn van de dwangsom die bij voornoemde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is vastgesteld, nog niet is verstreken. Deze termijn loopt af per 15 augustus 2020, dus binnen de beslistermijn die verweerder bij de onderhavige uitspraak krijgt. De rechtbank ziet echter in dit geval, mede gelet op de toelichting van verweerder ter zitting, geen aanleiding om aan haar uitspraak van heden een dwangsom te verbinden.
6. Eiseres heeft de rechtbank verder verzocht de dwangsom vast te stellen die verweerder aan haar is verschuldigd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 9 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY7986), volgt echter dat aan de bestuursrechter geen bevoegdheid is toegekend om verweerder te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank aan haar uitspraak verbonden dwangsom. De rechtbank zal zich dan ook in zoverre onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kan eiseres zich tot de burgerlijke rechter wenden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5 (zaak van licht gewicht)).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een nieuw besluit op de aanvraag te nemen;
- wijst af het verzoek om opnieuw een dwangsom te bepalen;
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover daarbij is verzocht verweerder te veroordelen tot betaling van de aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, verbonden dwangsom;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.