Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[minderjarige],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een minderjarige eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.J.M. Oomen. De eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 20 maart 2020 door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres had hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank Amsterdam op 28 januari 2020 had geoordeeld dat de Staatssecretaris tijdig een besluit moest nemen. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn was overschreden en dat de Staatssecretaris het bestreden besluit op 21 juli 2020 had ingetrokken. Eiseres wijzigde haar petitum en vroeg de rechtbank om haar beroep op te vatten als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond was en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over het verzoek van eiseres om een dwangsom vast te stellen, aangezien dit niet binnen haar bevoegdheid viel. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. K.A. Linthout. De uitspraak is niet openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later worden gepubliceerd.