ECLI:NL:RBDHA:2020:7349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep bij niet tijdig beslissen op asielaanvraag in verband met coronamaatregelen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist op de asielaanvraag van eiseres. Dit niet tijdig beslissen vond plaats in een periode waarin de coronamaatregelen van invloed waren op de besluitvorming van de overheid. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de coronamaatregelen een uitzonderlijke situatie creëerden, dit niet rechtvaardigt dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 262,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12271
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Op 11 juni 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit
op haar aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als
bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen.
2. Eiseres heeft verweerder op 24 februari 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft erkend dat de beslistermijn is overschreden.
3. De rechtbank heeft bij brief van 11 juni 2020 aan verweerder gevraagd om alle stukken in te dienen die op de zaak betrekking hebben en om een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2020 uitgebreid verweer gevoerd.
3.1.
In die brief heeft verweerder het primaire standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Alhoewel het beroep terecht is ingesteld, is door het coronavirus sprake van een uitzonderlijke, onzekere situatie. De rechtbank kan door de genomen maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus nu niet bepalen wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op de onderhavige asielaanvraag, aldus verweerder. Het opleggen van een beslistermijn en een dwangsom is gelet op de genoemde uitzonderlijke situatie, de achterstanden en het tekort aan personeel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in strijd met de geest van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft het subsidiaire standpunt ingenomen dat gelet op alle omstandigheden een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn moet worden opgelegd. Volgens verweerder zijn geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd sinds 16 maart 2020, omdat door het coronavirus sprake is van een overmachtssituatie. Daarnaast verzoekt verweerder de rechtbank om een termijn van zestien weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure. Volgens verweerder kan het met de oplegging van een dwangsom beoogde effect, te weten tijdig beslissen, vanwege de overmachtssituatie niet worden bereikt. Verweerder verzoekt daarom om een rechterlijke dwangsom van maximaal € 50,- per dag.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op de asielaanvraag van eiseres heeft beslist. Naar het oordeel van de rechtbank laat de uitbraak van het coronavirus onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op de asielaanvraag van eiseres te nemen. Voor ontvankelijkheid van een beroep niet tijdig beslissen gelden alleen de vereisten van artikel 6:12 van de Awb. Nu verweerder tot op heden geen beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en zij (meer dan) twee weken daarna beroep heeft ingesteld, is aan de vereisten van dat artikel voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Eiseres heeft de bestuursrechter verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
5.1.
De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6088, overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dit laat echter onverlet dat de ingebrekestelling dateert van 24 februari 2020, dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op de aanvraag en dat inmiddels – afgezien van de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 – op het moment van deze uitspraak meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18 van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat alleen een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom en de capaciteitsproblemen bij verweerder en de problemen door de coronacrisis sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom een afwijkende beslistermijn bepalen.
6.2.
In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar asielaanvraag heeft ingediend op 16 september 2018. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is op 16 juni 2020 overschreden. Verweerder kan dus niet meer binnen de redelijke termijn een beslissing nemen op de asielaanvraag van eiseres. In lijn met de memorie van toelichting bij de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2005/06, 30435, nr. 3), moet het belang van snelle besluitvorming soms wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. Nu het absoluut onmogelijk is voor verweerder om nog binnen de redelijke termijn op de asielaanvraag van eiseres te beslissen en het van belang is dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag van eiseres dient te beslissen.
7. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
8. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op uiterlijk binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Faulborn, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.