ECLI:NL:RBDHA:2020:7313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/588493 / FA RK 20-838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en vaststelling zorgregeling in de zomervakantie

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 juli 2020, is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [nieuwe woonplaats] en inschrijving van de kinderen op de [school] afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder onvoldoende financiële noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing. De moeder heeft gesteld dat zij financieel niet in staat is om in haar huidige woning te blijven, maar de rechtbank is van mening dat de door haar overgelegde stukken niet overtuigend zijn. De vader heeft de financiële situatie van de moeder betwist en stelt dat zij in staat is om een goedkopere woning in de regio te vinden.

De rechtbank heeft ook de belangen van de kinderen in overweging genomen. Gezien hun kwetsbare situatie en de recente opbouw van de zorgregeling, is het van belang dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al veel hebben meegemaakt en dat een verhuizing naar een nieuwe omgeving hen zou kunnen schaden. De rechtbank heeft ook gewezen op de noodzaak van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor de kinderen, vooral gezien de recente ontwikkelingen in de relatie tussen de ouders.

Daarnaast is er een zorgregeling voor de zomervakantie vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader zullen zijn volgens een schema dat hen de mogelijkheid biedt om aan de nieuwe regeling te wennen. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving blijven en dat de hulpverlening voor hen moet worden voortgezet. De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer voor verdere behandeling van de overige verzoeken, waaronder de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-838
Zaaknummer: C/09/588493
Datum beschikking: 16 juli 2020

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 14 februari 2020 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Gruiters te Nieuwegein.

Procedure

Bij beschikking van [datum beschikking] 2020 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – :
- bepaald dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]
voorlopigbij de vader zullen zijn:
  • de eerste week op zaterdag van 8.00 uur tot 12.00 uur;
  • de tweede week op zaterdag van 8.00 uur tot 15.00 uur;
  • de derde week op zaterdag van 9.00 uur tot zondag 11.00 uur;
  • de vierde week op zaterdag van 9.00 uur tot zaterdag 18.30 uur (na het avondeten);
  • de vijfde week op zaterdag van 9.00 uur tot zondag 15.00 uur;
en hierna om en om het ene weekend op zaterdag van 9.00 tot 18.30 uur (na het avondeten) en het andere weekend van zaterdag 9.00 uur tot zondag 15.00 uur, waarbij de ouder waar de kinderen zijn hen naar de andere ouder toebrengt,
  • de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten naar welke zorgregeling in het belang van de kinderen is te achten;
  • de moeder toestemming verleend – welke toestemming die van de vader vervangt – ten behoeve van de aanvraag van een reisdocument van de kinderen;
  • de vader in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie in te dienen binnen vier weken na de beschikkingsdatum en is bepaald dat beide partijen zich uit dienen te laten over de wijze waarop zij de resterende verzoeken verder behandeld wensen te zien;
  • en iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling, kinderalimentatie, vervangende toestemming voor verhuizing naar [nieuwe woonplaats] en inschrijving op de [school] te [plaats 1] aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het bericht van 20 april 2020 van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • het bericht van 24 april 2020 van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 8 mei 2020 van de zijde van de vader;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek tot vaststelling kinderalimentatie van de vader, ingekomen op 8 juni 2020;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek tot verhuizing van de vader, ingekomen op 22 juni 2020;
  • het bericht van 22 juni 2020 van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 24 juni 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 24 juni 2020 van de zijde van de vader.
De vader verzoekt de rechtbank aanvullend om:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen voor de zomervakantie 2020, waarbij de kinderen bij de ouders verblijven volgens het schema zoals uiteengezet onder randnummer 7 van het verweerschrift van de vader tevens houdende zelfstandige verzoeken van 19 juni 2020,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Namens de moeder is op 22 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het behandelen van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling voor de zomervakantie. Bij monde van haar griffier heeft de rechtbank de advocaten vóór de zitting laten weten dat behalve het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder, ook het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling in de zomervakantie tijdens de zitting van 25 juni 2020 zou worden behandeld. Het vakantieverzoek is gemakkelijk te doorgronden en het recht van de moeder op een eerlijk proces is voldoende gewaarborgd, nu zij (uiterlijk) ter zitting verweer kan voeren tegen het verzoek. De rechtbank acht het bovendien in het belang van partijen om het vakantieverzoek op 25 juni 2020 te behandelen, omdat daarmee een kort geding procedure kan worden voorkómen.
Op 25 juni 2020 zijn de verzoeken ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing (en daarmee samenhangende de inschrijving op de [school] ) en het verzoek ten aanzien van de zorgregeling in de zomervakantie ter zitting behandeld.
Ter zitting zijn verschenen: de vader en de moeder met hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is verschenen mevrouw [naam medewerkster RvdK] . Van zowel de zijde van de vader als de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd. De vader heeft ook nog een nadere productie (beschikbare woningen in de omgeving van [woonplaats] ) overgelegd.

Beoordeling

Verwijzing meervoudige kamer
Omdat het verhuisverzoek van de moeder de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt maakt voor behandeling en beslissing door één rechter, is de zaak op de voet van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) verwezen naar de meervoudige kamer.
Toelaten stukken
Namens de vader is op 24 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen de door de moeder ingediende producties van 24 juni 2020. Subsidiair heeft de vader verzocht hem, in geval de rechtbank het indienen van de producties zou toestaan, gelegenheid te bieden zich schriftelijk over deze producties uit te laten. Nadat ter zitting aan vader is gemeld dat een termijn (voor uitlating) voor de vader mogelijk tot gevolg zou hebben dat ook aan de moeder weer een reactietermijn zou moeten worden geboden, heeft de vader zijn subsidiaire verzoek ter zitting ingetrokken.
De rechtbank heeft ter zitting medegedeeld dat zij het indienen van deze stukken zal toestaan, aangezien deze stukken zien op de onderbouwing van de financiële noodzaak van de verhuizing. De rechtbank heeft verder besloten niet nog een schriftelijke ronde toe te staan, omdat in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk een beslissing moet worden genomen over de verzoeken ten aanzien van de verhuizing en zorgregeling in de zomervakantie. De rechtbank is van oordeel dat de vader voldoende in de gelegenheid is gesteld om (mondeling) verweer te voeren en dat zijn recht op een eerlijk proces op deze manier voldoende is gewaarborgd.
Verhuizing en inschrijving basisschool
Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beide of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Nu ter zitting is gebleken dat een vergelijk op voet van artikel 1:253a, vijfde lid, BW tussen partijen niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
De moeder verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [nieuwe woonplaats] en de kinderen in te schrijven op de [school] in [plaats 1] .
De moeder acht een verhuizing naar [nieuwe woonplaats] , gegeven de omstandigheden, het meest in het belang van de kinderen. De moeder is financieel niet in staat om in haar huidige woning in [woonplaats] te blijven. De woning waar de ouders in samenwoonden was 100% eigendom van de vader. De moeder heeft na het beëindigen van de relatie de eerste de beste woning genomen die zij kon krijgen, maar zij kan de kosten van deze woning (€ 1.500,- per maand) niet meer opbrengen. De moeder stelt dat zij een netto besteedbaar inkomen van € 3.175,- heeft en dat haar vaste lasten € 5.057,- bedragen. Zij heeft haar vermogen opgebruikt en heeft zelfs schulden moeten maken. Dit is een onhoudbare situatie, zodat zij sowieso moet verhuizen naar een goedkopere woning. De vader heeft sinds het beëindigen van de relatie geen kinderalimentatie betaald en de verplichte ouderbijdrage van de huidige school van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is € 1.200,- per jaar. De moeder kan deze bijdrage niet meer betalen, dus de kinderen zullen, ook als zij in [woonplaats] blijven wonen, naar een andere school moeten. Er is volgens de moeder geen geschikte goedkopere woning in de omgeving te vinden. De moeder is daarom gedwongen om uit te wijken naar een woning buiten de regio. De woning van haar vader in [nieuwe woonplaats] is veruit het beste alternatief. Voor deze woning hoeft zij slechts
€ 300,- huur te betalen. Bovendien is deze woning een veilige en stabiele haven voor de kinderen, omdat zij de woning al kennen, er een eigen kamer hebben, de omgeving kennen en er al vriendjes hebben. Verder is er ook een persoonlijke noodzaak voor de moeder om te verhuizen. De vader heeft de geschillen tussen de ouders verspreid in de sociale omgeving van de moeder en de kinderen. De moeder voelt zich daardoor eenzaam en in de gaten gehouden in [woonplaats] . De moeder wil na de afgelopen turbulente periode graag terug naar haar familie en vrienden in [nieuwe woonplaats] . Verder speelt ook mee dat de huidige partner van de moeder in [plaats 2] woont en dat hij na de verhuizing naar [nieuwe woonplaats] dichterbij haar zal zijn.
De vader is het uitdrukkelijk niet eens met de door de moeder verzochte verhuizing en inschrijving op de basisschool. De vader acht een verhuizing naar [nieuwe woonplaats] midden in de fase waarin gewerkt wordt aan de opbouw van de zorgregeling, hangende een raadsonderzoek, niet in het belang van de kinderen. De kinderen hebben volgens mevrouw [naam 1] , de [instantie] en de school, professionele hulp nodig omdat zij onzeker en angstig worden bevonden. De moeder komt echter telkens met excuses om de hulpverlening niet te laten starten. Zij wil eerst procederen. Zo heeft de moeder – in tegenstelling tot haar toezegging op de vorige zitting – aangegeven dat oudercoach [naam 2] te duur is en kindertherapeut [naam 3] (via school) wil de moeder niet laten starten, omdat zij eerst het raadsadvies wil afwachten. Het gevolg is dat de kinderen nog altijd niet de hulp krijgen die zij nu al lange tijd ontberen. De kinderen zijn volgens de vader geworteld in [woonplaats] . [voornaam minderjarige 3] woont vanaf haar geboorte in [woonplaats] , [voornaam minderjarige 2] sinds zij één jaar is en [voornaam minderjarige 1] sinds hij twee jaar is. De [school in woonplaats] is een bijzondere school die bekend staat om de persoonlijke en warme aanpak. Deze school wordt door de kinderen als een warm nest ervaren. [voornaam minderjarige 1] is na onderzoek door de [instantie] gediagnosticeerd als hoog sensitief. Een verhuizing zal voor hem een grote impact hebben. Het volledige netwerk van hulpverleners bevindt zich in [woonplaats] en de school in [woonplaats] is bekend met de achterliggende problematiek van het gezin. De kinderen hoeven niet, zoals de moeder stelt, van school te wisselen omdat de vader de ouderbijdrage voor de school betaalt. De vader is verder van mening dat de nabijheid van grootvader (moederszijde) niet zwaarder mag wegen dan de nabijheid van hemzelf als vader. Hij heeft de kinderen voorheen intensief – toen de moeder in Luxemburg werkte – verzorgd. De vader heeft de kinderen minder kunnen zien de afgelopen tijd door zijn tijdelijke uitval en doordat de moeder daarna geen uitbreiding van het contact toestond. De ouderrol van hem als vader wordt pas recent weer hersteld en er loopt nog een raadsonderzoek naar een uitbreiding van de zorgregeling, welke, als het aan de vader ligt, een co-ouderschapsregeling wordt. De vader zal door een verhuizing naar [nieuwe woonplaats] een weekend/vakantievader worden. Hij vindt dit een onaanvaardbare inperking van zijn zorgaandeel als vader. Tot slot betwist de vader de door de moeder gestelde financiële noodzaak. De vader schat het netto inkomen van de moeder op basis van de door haar overgelegde stukken op € 4.256,- per maand. De moeder kan volgens de vader zeker een woonlast van (een derde van haar inkomen van) € 1.480,- per maand dragen. Dit ligt dichtbij de woonlast van € 1.500,- van haar huidige woning, maar de moeder kan ook zeker een goedkopere woning betrekken in [woonplaats] . De vader is van mening dat er wel degelijk goedkopere woningen in de regio te vinden zijn en hij heeft dit onderbouwd met de door hem overgelegde producties. Bovendien weegt het belang van de moeder om goedkoop te kunnen wonen volgens de vader niet op tegen het belang van de kinderen om in de nabijheid van beide ouders op kunnen te groeien.
Nu de vader geen toestemming verleent voor de verhuizing naar [nieuwe woonplaats] en de inschrijving op de [school] , dient de rechtbank een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval,
andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt. De rechtbank begrijpt de wens van de moeder om met de kinderen naar haar vader in [nieuwe woonplaats] te verhuizen, aangezien de moeder na het beëindigen van de relatie met de vader een zware periode achter de rug heeft, deze woning dichterbij haar familie en huidige partner is en deze woning ongetwijfeld financieel voordeliger is dan de woning waar zij nu in woont. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder de financiële noodzaak voor de verhuizing, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank is er op basis van de door de moeder overgelegde stukken onvoldoende van overtuigd dat de financiële situatie van de moeder dusdanig is dat zij niet in de huidige woning kan blijven wonen of dat zij geen goedkopere woning in (de directe omgeving van) [woonplaats] kan vinden. Hoewel er in deze beschikking nog geen beslissing over de kinderalimentatie zal worden genomen, heeft de moeder zelf in deze procedure gesteld dat zij een netto besteedbaar inkomen van in ieder geval ruim € 3.000,- per maand heeft. De rechtbank is, ervan uitgaande dat de woonlast volgens de Tremanormen redelijkerwijze 30% van het netto besteedbare inkomen kan bedragen, niet dan wel onvoldoende gebleken dat de moeder slechts maximaal € 300,- aan huur kan betalen.
Verder overweegt de rechtbank dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat zij in hun jonge levens al veel hebben meegemaakt. De vader heeft een psychose gehad en een depressie met angstklachten. De relatie van de ouders is op een heftige wijze geëindigd en de communicatie tussen de ouders is tot op heden ernstig verstoord. De kinderen zijn met de moeder vertrokken uit de echtelijke woning en in de [straat] in [woonplaats] gaan wonen. De vader is weliswaar in de voormalige gezinswoning blijven wonen, maar het contact tussen hem en de kinderen was ernstig beperkt. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn daarbij wel op dezelfde school gebleven. De kinderen zijn, gelet op hun nog zeer jonge leeftijd en gelet op hun belaste voorgeschiedenis, kwetsbaar. Daar komt nog bij dat [voornaam minderjarige 1] hoog sensitief is en dat de kinderen ongetwijfeld last hebben van de ernstig verstoorde communicatie tussen hun ouders. De ouders zijn het er wel over eens dat er hulpverlening nodig is voor de kinderen, maar deze hulpverlening is (nog) niet van de grond gekomen of ‘on hold’ gezet vanwege deze procedure en het lopende raadsonderzoek. De rechtbank acht het van belang dat de kinderen zoveel mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven, waaronder school, en dat er nu zo spoedig mogelijk rust en stabiliteit komt voor de kinderen en dat de noodzakelijke hulpverlening eindelijk kan worden (ingezet en) doorgezet.
De rechtbank weegt voorts mee dat het contact tussen de kinderen en de vader pas recent is uitgebreid en opgebouwd. Het contact tussen de vader en de kinderen was in eerste instantie (door de moeder) beperkt tot vier uur per week onder begeleiding. De rechtbank heeft vervolgens op [beschikkingsdatum] 2020 een uitgebreidere voorlopige zorgregeling met opbouw vastgelegd. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat hun recht op onverminderd contact met hun vader wordt gewaarborgd. Daarnaast heeft de rechtbank, gelet op de ernstige zorgen rondom de kinderen, de Raad verzocht om onderzoek te doen naar wat uiteindelijk een goede zorgregeling voor de kinderen is en of en op welke wijze er (meer) hulp voor de kinderen moet worden ingezet. De voorlopige zorgregeling is pas recent opgebouwd en ook het raadsonderzoek is pas onlangs opgestart. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het raadsonderzoek moet worden bekeken of een uitgebreidere definitieve zorgregeling met de vader in het belang van de kinderen is. Een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [nieuwe woonplaats] zou een eventuele uitbreiding van de zorgregeling ernstig belemmeren. De rechtbank acht dat niet in het belang van de kinderen.
De rechtbank komt, alle belangen afwegende, tot de conclusie dat het belang van de moeder om naar haar familie in [nieuwe woonplaats] te verhuizen niet zwaarder mag wegen dan het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving in Noordwijk te blijven en het belang van zowel de kinderen als de vader om onverminderd en eventueel uitgebreider contact met elkaar te kunnen hebben. De rechtbank zal daarom de verzoeken van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing en inschrijving op de basisschool afwijzen.
Zorgregeling in zomervakantie 2020
De vader stelt dat de kinderen sinds de beschikking van [beschikkingsdatum] 2020 drie maanden de tijd hebben gehad om te wennen aan de opbouw van de huidige regeling. Zij zijn er inmiddels ook weer aan gewend om bij de vader te slapen. De kinderen zijn enthousiast en over en weer leeft sterk de wensweer eens vakantietijd met elkaar door te kunnen brengen. De vader stelt de volgende verdeling van de zomervakantie voor:
  • week 1: vrijdag 17 juli tot en met zaterdag 25 juli ( [xxxx] ) 14.00 uur bij de moeder;
  • week 2: zaterdag 25 juli 14.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vader;
  • week 3: zondag 2 augustus 15.00 uur tot zondag 9 augustus 15.00 uur bij de moeder;
  • week 4: zondag 9 augustus 15.00 uur tot zondag 16 augustus 15.00 uur bij de vader;
  • week 5: zondag 16 augustus 15.00 uur tot zondag 23 augustus 15.00 uur bij de moeder;
  • week 6: zondag 23 augustus 15.00 uur tot zondag 30 augustus 15.00 uur bij de vader.
De moeder acht een week-op-week-af regeling in de zomervakantie niet in het belang van de kinderen. De rechtbank heeft in de vorige beschikking overwogen dat eerst het raadsonderzoek moet worden afgewacht en dat het contact tussen de vader en de kinderen rustig moet worden opgebouwd. Het raadsonderzoek is pas net aangevangen. Het zou dan ook in strijd zijn met de eerdere beschikking van de rechtbank om nu ineens zonder de informatie uit het raadsonderzoek wel een zeer ruime vakantieregeling vast te leggen. De kinderen hebben sinds de vorige beschikking pas vijf keer één nachtje bij de vader geslapen. De kinderen vinden het lastig om naar hun vader te gaan en komen moe en geprikkeld terug. Daarnaast is de moeder voornemens om de laatste drie weken van de zomervakantie met haar nieuwe partner en diens kinderen op vakantie te gaan. De moeder stelt gelet op het voorgaande een andere regeling in de zomervakantie voor: in de eerste drie weken van de zomervakantie zullen de kinderen ieder weekend bij de vader zijn van zaterdag 9.00 uur tot zondag 15.00 uur ( [xxxx] ). In de laatste drie weken van de zomervakantie, zal de moeder de weekendregeling uit de vorige beschikking uitvoeren. Zij zal dan vanaf haar vakantieadres (in Nederland) naar [woonplaats] rijden, zodat het contact tussen de vader en de kinderen wordt gecontinueerd.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het onderzoek pas net is aangevangen en dat er nog geen duidelijkheid is over welke zorgregeling in het belang van de kinderen is. De Raad heeft daarbij ter zitting wel opgemerkt dat het om nog erg jonge kinderen gaat. Dat zou ervoor pleiten om zorgregeling in de vakantie ook voorzichtig, met kleine stapjes, uit te breiden.
De rechtbank heeft in de vorige beschikking al overwogen dat vaststaat dat de vader in het verleden substantiële zorgtaken heeft gehad en dat er geen (acute) zorgen over de opvoedsituatie bij de vader zijn. De rechtbank heeft daarbij een voorlopige zorgregeling met een opbouw vastgelegd waarbij de kinderen nu inmiddels het ene weekend op zaterdag van 9.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten) en het andere weekend van zaterdag 9.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vader zijn. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij gehoor heeft gegeven aan deze beschikking en dat de kinderen inmiddels vijf keer bij de vader hebben geslapen. De rechtbank is niet gebleken dat deze weekenden niet goed zijn verlopen. De moeder heeft weliswaar aangegeven dat de kinderen moe en geprikkeld terugkomen, maar de rechtbank acht het niet onaannemelijk dat dit voornamelijk komt door de spanningen tussen de ouders en niet zo zeer doordat het bij de vader niet veilig zou zijn. De rechtbank heeft in de vorige beschikking al aangegeven dat het wellicht goed zou zijn voor de moeder om (professionele) hulp te zoeken omdat zij moeite heeft met de uitbreiding van de zorgregeling. De moeder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij wel al hulp heeft gezocht bij een psycholoog, maar dat zij nog geen gesprekken heeft gehad vanwege de corona-maatregelen. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niettemin in het belang van de kinderen dat zij in de zomervakantie meer tijd met de vader kunnen doorbrengen. De rechtbank acht de door de vader verzochte week-op-week-af regeling op dit moment echter een te grote uitbreiding van de reguliere voorlopige zorgregeling, welke nu voorzichtig is opgebouwd. De vader heeft ter zitting ook al aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat de door hem verzochte regeling een te grote stap is. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de bestaande weekend regeling voor de vakantie uit te breiden en te bepalen dat de kinderen aanstaande zomervakantie als volgt bij de vader zullen zijn:
  • het weekend van 18 en 19 juli 2020 conform de reguliere voorlopige zorgregeling uit de beschikking van [beschikkingsdatum] 2020;
  • van 9.00 uur op donderdag 23 juli 2020 tot 14.00 uur op zaterdag 25 juli 2020;
  • van 9.00 uur op donderdag 30 juli 2020 tot 17.00 uur op zaterdag 1 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • van 9.00 uur op donderdag 6 augustus 2020 tot 17.00 uur op zondag 9 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • van 9.00 uur op donderdag 20 augustus 2020 tot 17.00 uur op zondag 23 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • het weekend van 29 en 30 augustus 2020 conform de reguliere voorlopige zorgregeling uit de beschikking van [beschikkingsdatum] 2020,
waarbij de ouder waar de kinderen zijn hen naar de andere ouder in [woonplaats] toebrengt. Indien de ouder tijdelijk (al dan niet wegens vakantie) op een ander adres verblijft is het aan die betreffende ouder om voor het brengen en halen zorg te dragen.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij het van belang acht dat in het eerste en het laatste weekend van de zomervakantie de reguliere voorlopige zorgregeling wordt uitgevoerd, zodat de kinderen (in of rond het eerste weekend) kunnen worden voorbereid op de uitbreiding van de zorgregeling vanaf het tweede weekend van de zomervakantie en zij (in het laatste weekend) ook alvast weer kunnen wennen aan de reguliere voorlopige zorgregeling voor het nieuwe schooljaar. Verder acht de rechtbank het in het belang van [voornaam minderjarige 3] dat zij haar verjaardag op [datum] bij beide ouders kan vieren. Tot slot heeft de rechtbank in het weekend van 15 en 16 augustus 2020 bewust geen contactmoment vastgelegd, zodat de moeder in dat weekend in ieder geval met de kinderen op vakantie kan en de kinderen ook op het vakantieadres kunnen blijven.
Overige verzoeken
De rechtbank zal iedere verdere beslissing ten aanzien van de verzoeken tot het vaststellen van een (definitieve) zorgregeling en kinderalimentatie wederom aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek. De rechtbank zal daarbij nu ook het (aanvullende) verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en iedere beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden.
(Terug)verwijzing enkelvoudige kamer
Op de voet van artikel 15, vijfde lid, Rv bepaalt de rechtbank dat de zaak na deze tussenbeschikking wordt verwezen naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank voor verdere behandeling.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing en inschrijving op de [school] ;
bepaalt dat de kinderen in de zomervakantie 2020 als volgt bij de vader zullen zijn:
  • het weekend van 18 en 19 juli 2020 conform de reguliere voorlopige zorgregeling uit de beschikking van [beschikkingsdatum] 2020;
  • van 9.00 uur op donderdag 23 juli 2020 tot 14.00 uur op zaterdag 25 juli 2020;
  • van 9.00 uur op donderdag 30 juli 2020 tot 17.00 uur op zaterdag 1 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • van 9.00 uur op donderdag 6 augustus 2020 tot 17.00 uur op zondag 9 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • van 9.00 uur op donderdag 20 augustus 2020 tot 17.00 uur op zondag 23 augustus 2020 (eten bij moeder);
  • het weekend van 29 en 30 augustus 2020 conform de reguliere voorlopige zorgregeling uit de beschikking van [beschikkingsdatum] 2020,
waarbij de ouder waar de kinderen zijn hen naar de andere ouder in [woonplaats] toebrengt, indien de ouder tijdelijk (al dan niet wegens vakantie) op een ander adres verblijft dient die ouder voor het brengen en halen zorg te dragen.
en verklaart deze zorgregeling gedurende de zomervakantie 2020 uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderalimentatie en proceskostenaan;
verwijst de zaak voor verdere behandeling naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Koper, J.T.W. van Ravenstein en O.F. Bouwman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.