ECLI:NL:RBDHA:2020:7290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verhoging salarisnummer van een ambtenaar bij Defensie

Op 3 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, een kapitein bij de Koninklijke Landmacht, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om verhoging van zijn salarisnummer, dat oorspronkelijk was vastgesteld op 4 bij zijn aanstelling in 2009. Eiser stelde dat hij, gezien zijn HBO-diploma, recht had op salarisnummer 11, zoals ook enkele van zijn collega's dat hadden gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het verzoek van eiser op 6 november 2018 had afgewezen en dat dit besluit op 21 juni 2019 was gehandhaafd. Eiser voerde aan dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat andere collega's met een vergelijkbare achtergrond wel een hoger salarisnummer hadden gekregen.

De rechtbank overwoog dat de inschaling van eiser bij zijn aanstelling in 2009 correct was, gezien de vereisten voor de functie Officier Infanterie, waarvoor een VWO-vooropleiding voldoende was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat de aanstelling van eiser in salarisnummer 4 niet onterecht was en dat de verschillen in salarisnummers met zijn collega's niet op gelijke gevallen berustten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Badermann, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 19/4307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het rekest van eiser van 5 september 2018 om verhoging van zijn salarisnummer afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie ingezonden.
Verweerder heeft naar aanleiding daarvan het verweerschrift aangevuld.
Partijen hebben desgevraagd geen bezwaar gemaakt tegen het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.

Overwegingen

Verzoek
1. Eiser, thans kapitein bij de Koninklijke Landmacht, is bij besluit van 14 mei 2009 aangesteld bij de krijgsmacht en aangewezen tot het volgen van de initiële opleiding (Militair Wetenschappelijke Opleiding (MWO) tot Officier Infanterie (LM) bij het wapen der Luchtdoelartillerie. De aanstelling vond plaats in de stand van soldaat der 3e klasse, waarbij, gelet op zijn leeftijd van 23 jaar, het salarisnummer is vastgesteld op 4. Eiser heeft in 2018 geconstateerd dat enorme verschillen bestaan binnen zijn eenheid in de salariëring van officieren (opkomstjaren 2005, 2006 en 2013 t/m 2015). De verschillen bestaan volgens eiser doordat inschaling bij aanstelling in salarisschaal 11 als wervingsmaatregel is gebruikt, los van geldende beleidsnota’s. Hij verzoekt met terugwerkende kracht om aanstelling in salarisnummer 11. Eiser was ten tijde van zijn aanstelling in het bezit van een HBO-diploma, zodat conform de Nota toekenning salarisnummer bij aanstelling van 2003 (kenmerk POBA/03/26283) (hierna: de Nota) bij aanvang van zijn aanstelling het salarisnummer 11 toegekend had moeten worden. Volgens eiser is er sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
Bestreden besluit2. Verweerder heeft het rekest afgewezen zowel voor zover daarin wordt verzocht om betreffende het salarisnummer terug te komen op het aanstellingsbesluit als vanaf de indieningsdatum van het rekest. Die beslissing is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3.
Argumenten van eiser
Betekenis HBO-diploma3.1. Eiser was op het moment van aanstelling in het bezit van een MAVO- MBO- en een HBO- diploma. Gelet op de door eiser behaalde diploma’s is het met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te stellen dat eiser op basis van het door hem behaalde HBO-diploma is aangesteld en toegelaten tot de opleiding.
Bestemming gewijzigd3.2. Eiser heeft de MWO niet afgerond. Bij besluit van 3 augustus 2011 is eiser overgegaan naar Korte Officiersopleiding (KOO). Daarmee is de bestemming van eiser gewijzigd. De bestemmingswijziging moet, gelet op het bepaalde in artikel 12a van het Algemeen militair ambtenarenreglement, gepaard zijn gegaan met een wijziging van zijn aanstelling. Voor de KOO was ten tijde van de overgang een HBO vooropleiding vereist. Eiser was op dat moment in het bezit van een HBO-diploma.
Gelet op het bepaalde in artikel 7, vijfde lid van het Inkomstenbesluit militairen en de destijds van kracht zijnde Nota heeft eiser, gezien de bestemmingswijziging, met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum van de aanstelling dan wel vanaf de datum van bestemmingswijziging aanspraak op toekenning van salarisnummer 11.
Gelijkheidsbeginsel3.3. Eiser ontving ten tijde van zijn aanstelling reeds een bruto salaris van € 2064 vanuit een functie op basis van zijn HBO-diploma. Ruimte om te onderhandelen over het salarisnummer, de bestemming etc. was er niet. Eiser had daardoor geen andere keuze, dan in te stemmen met het aanbod van Defensie. Om in dienst te kunnen treden moest hij genoegen nemen met ruim € 700 bruto per maand minder. Naderhand is echter gebleken dat collegae wel hebben kunnen onderhandelen over onder meer het salarisnummer bij aanstelling, wat geresulteerd heeft in toekenning van salarisnummer 11.
Het bestreden besluit vermeldt: ‘Ten aanzien van de twee door u genoemde collega’s die in 2014 zijn aangesteld, merk ik op dat zij – anders dan u – wel voor de datum van hun aanstelling reeds in het bezit waren van het HBO- diploma. Dat geldt evenzeer voor één van de twee collega’s die in 2013 zijn aangesteld. Zij hebben daarmee voldaan aan de hiervoor gestelde voorwaarde in de nota van 9 oktober 2003 om voor salarisnummer 11 in aanmerking te komen. Uw beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van deze drie collega’s gaat daarom niet op.’
Aangezien eiser wél in het bezit was een HBO-diploma voor de datum van zijn aanstelling doet eiser wederom een beroep op het gelijkheidsbeginsel, namelijk gelijke beloning bij gelijke arbeid. Immers collegae, evenals eiser sinds zijn bestemmingswijziging in 2011, bestemd voor de KOO met dezelfde functie en dezelfde fysieke werkomstandigheden, uitzenddruk, werkdruk en dezelfde grootte van het OPCO hebben op basis van HBO- diploma een salarisnummer 11 toegekend gekregen. (Rechtbank te Den Haag 20 mei 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4607).
Conclusie en vordering
3.4.
Het vorenstaande maakt dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat eiser ten onrechte bij aanstelling salarisnummer 4 is toegekend en dat eiser met terugwerkende kracht salarisnummer 11 toegekend dient te krijgen inclusief wettelijke rente.
4.
Argumenten van verweerder
Betekenis HBO-diploma
4.1
Verweerder neemt in het bestreden besluit en in zijn reactie op gronden van het beroep in het (aanvullend) verweerschrift, het standpunt in dat de Nota vermeldt dat salarisnummer 11 vanwege kennis kan worden toegekend indien (1) de bestemming van de militair officier is én (2) voor die bestemming een HBO- of WO-vooropleiding vereist is. Indien voor die bestemming slechts een HAVO- of VWO-vooropleiding vereist is, zal aan het salarisnummer 4 geen extra salarisnummer worden toegekend.
Eiser is aangesteld met bestemming Officier Infanterie. Voor deze bestemming was een VWO-vooropleiding een (minimale) vereiste, geen HBO- of WO-vooropleiding. Eiser heeft door het bezit van een HBO-diploma aangetoond te beschikken over een voldoende (met een VWO-opleiding vergelijkbaar) denkniveau voor de bestemming Officier Infanterie.
Eiser is destijds dan ook terecht vanwege zijn leeftijd van 23 jaar aangesteld in salarisnummer 4.
Bestemming niet gewijzigd4.2. Met overgang van de MWO naar de KOO is de arbeidsplaats van eiser gewijzigd, maar zijn bestemming voor de functie Officier Infanterie, waarvoor geen HBO-diploma vereist is, is ongewijzigd gebleven. Dat om toegelaten te kunnen worden tot de KOO een HBO-diploma een vereiste is, betekent niet automatisch dat eiser voldoet aan de twee vereisten van de Nota en om die reden in salarisnummer 11 zou moeten worden aangesteld. Verweerder erkent overigens dat in het bestreden besluit onterecht, met betrekking tot twee collegae die in het bezit van een HBO-diploma zijn, de suggestie wordt gewekt dat een HBO-diploma automatisch leidt tot salarisnummer 11.
Beroep gelijkheidsbeginsel faalt4.3. Verweerder heeft voorts gemotiveerd dat ten aanzien van de door eiser bedoelde drie collegae die in 2015 zijn aangesteld de Nota salarisnummer bij aanstelling van 1 april 2015 van de Commandant Landstrijdkrachten (nr. 2015004516) van kracht was, met daarin herziene richtlijnen omtrent het toekennen van extra salarisnummers in verband met kennis. Verweerder heeft vastgesteld dat de drie collegae als gevolg van foutieve beslissingen bij aanstelling het salarisnummer 11 is toegekend. De andere collega’s waarmee eiser zich vergelijkt zijn aangesteld met een andere bestemming en waren voorbestemd tot het volgen van de Korte Officiersopleiding. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
4.4
Verder wijst verweerder er op dat het feit dat collega’s in 2005 en 2006 zijn aangesteld in salarisnummer 11 ten tijde van het aanstellingsbesluit van 2009 reeds bekend was en eiser dit argument naar voren had kunnen en moeten brengen als bezwaar tegen het aanstellingsbesluit. Dat eiser hiermee pas in de periode van zijn rekest van 5 september 2018 bekend werd, betekent niet dat dit feit nu als een nieuw feit kan worden aangemerkt.
5. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
5.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn rekest betoogt dat na zijn aanstelling verweerder als wervingsmaatregel (potentiële) officieren hoger heeft ingeschaald dan ten tijde van eisers aanstelling. Begrijpelijk is dat eiser het nu als wrang ervaart dat dit bij zijn aanstelling anders was, maar tijdsverloop en veranderde omstandigheden maken de inschaling bij zijn aanstelling niet op voorhand onjuist of dwingen verweerder ertoe het salarisnummer te verhogen. Naar de rechtbank aanneemt heeft eiser na afronding van zijn HBO-opleiding verpleegkunde en aanvaarding van een civiele functie in 2009, er bewust voor gekozen zijn ambitie te verwezenlijken om te worden opgeleid voor een officiersfunctie bij de krijgsmacht tegen een aanzienlijk lagere salariëring dan zijn civiele functie en staat vast dat hij hierin is geslaagd.
6. De argumenten van eiser zijn door verweerder in het bestreden besluit en de verweerschriften gemotiveerd weerlegd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het besluit van 3 augustus 2011 een wijziging van de arbeidsplaats betreft en hieruit niet blijkt dat de in 2009 toegekende bestemming Officier Infanterie van eiser is gewijzigd, zodat hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd geen doel kan treffen. De onjuiste inschaling van drie collega’s in 2015 noopt verweerder er niet toe om ook eiser meer salarisnummers toe te kennen. Het gelijkheidsbeginsel dwingt een bestuursorgaan er niet toe gemaakte fouten te herhalen. Van de overige door eiser genoemde gevallen heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat dit geen vergelijkbare gevallen betreffen.
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder overeenkomstig de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AN9805) terecht heeft besloten dat de door eiser aangevoerde feiten uit 2005 en 2006 afstuiten op het onherroepelijk geworden aanstellingsbesluit van 14 mei 2009. Niet relevant is dat eiser in 2009 niet op de hoogte was van de feiten uit 2005 en 2006, maar dat hij dat had kunnen zijn.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.