ECLI:NL:RBDHA:2020:7288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 9428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot verblijf voor minderjarige vreemdelingen op basis van ambtelijke misslag en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak hebben eiseressen, twee minderjarige vreemdelingen met de Sierra Leoonse nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden afgewezen op basis van een ambtelijke misslag en het niet voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als buitenlands pleegkind. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 4 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14326) geoordeeld dat het bezwaar van eiseressen tegen een eerdere afwijzing gegrond was en het besluit van de Staatssecretaris vernietigd. Echter, in het bestreden besluit van 7 november 2019 werd het bezwaar opnieuw kennelijk ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de echtheid van de overgelegde documenten die de afstammingsrelatie van eiseressen met hun referenten moesten aantonen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen, en dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de aanvragen op goede gronden zijn afgewezen, omdat eiseressen niet hebben aangetoond dat zij in hun land van herkomst een onaanvaardbare toekomst hebben.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien er geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn op 3 augustus 2020, en zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen voor een machtiging tot verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Het door eiseressen ingestelde beroep is bij uitspraak van rechtbank Den Haag op
4 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14326) gegrond verklaard en het besluit van 22 maart 2018 is vernietigd.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020 middels videoconferentie. Eiseressen en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting was tevens de heer [B] aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres 1 is geboren op [geboortedag 1] 2007 en eiseres 2 op [geboortedag 2] 2009. Beiden hebben de Sierra Leoonse nationaliteit.
2. Op 4 april 2017 hebben mevrouw [A] en de heer [B] (referenten) de aanvragen voor eiseressen ingediend. De kinderen willen in Nederland verblijven bij referenten als pleegouders en gestelde grootouders. Verweerder heeft de aanvragen bij het primaire besluit afgewezen. Bij besluit van 22 maart 2018 is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3. Bij uitspraak van 4 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14326) overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 8 dat niet in geschil is dat sprake is van vergelijkbare gevallen. De rechtbank dient thans te onderzoeken of het standpunt van verweerder dat in die zaak sprake is geweest van een ambtelijke misslag, in rechte stand kan houden. De rechtbank is echter van oordeel dat dit onderzoek bij gebreke aan informatie niet kan worden uitgevoerd, hetgeen aan verweerder is toe te rekenen.
In rechtsoverweging 10 overweegt de rechtbank dat nu in artikel 3.28, aanhef en onder a en b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) sprake is van cumulatieve vereisten en aangezien vast staat dat de aanvraag betreffende [C] en [D] is toegewezen, het ervoor moet worden gehouden dat verweerder in laatstgenoemde zaak vond dat die kinderen geen aanvaardbare toekomst hadden in Sierra Leone. Eiseressen hebben in bezwaar expliciet opgemerkt dat [C] en [D] onder gelijke omstandigheden in Sierra Leone woonden. Hun beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt zich derhalve ook uit tot het criterium van de (on)aanvaardbare toekomst. Uit het bestreden besluit maakt de rechtbank niet op of het standpunt van verweerder dat sprake is van vergelijkbare gevallen en van een ambtelijke misslag, zich ook uitstrekt tot het laatstgenoemde criterium (inclusief dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd). Hoewel verweerder slechts ten overvloede heeft tegengeworpen aan eiseressen dat niet is aangetoond dat zij in Sierra Leone geen aanvaardbare toekomst hebben en dat evenmin is aangetoond dat eiseressen geen bloed- of aanverwanten hebben in Sierra Leone die de zorg voor hen op zich kunnen nemen, vindt de rechtbank het met het oog op een te nemen nieuw besluit door verweerder toch van belang dat verweerder hierover duidelijkheid geeft. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verblijf als buitenlands pleegkind als vermeld in artikel 3.28 van het Vb 2000. Eiseressen hebben niet aangetoond dat referenten in een familierechtelijke relatie staan tot hen. De aanvragen zijn voorts afgewezen omdat er evenmin is aangetoond dat er voor eiseressen sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel naar aanleiding van de inwilliging van de aanvragen voor de kleinkinderen [C] en [D] slaagt niet nu dit ziet op een ambtelijke misslag en het geen gelijke gevallen zijn. Daarnaast stelt verweerder dat referenten onvoldoende hebben aangetoond dat zij invulling hebben gegeven aan het gezinsleven met eiseressen in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5. Eiseressen voeren in beroep aan dat het bestreden besluit grotendeels een kopie is van het besluit dat door de rechtbank is vernietigd en verweerder heeft het bestreden besluit niet met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank genomen. Het lag op de weg van verweerder om een nadere toelichting te geven met betrekking tot de vergelijkbare kwestie van [C] en [D] en de gestelde ambtelijke misslag. Aangezien er destijds voor [C] en [D] verschillende documenten zijn overgelegd is de stelling van verweerder dat die niet op echtheid zijn onderzocht niet te begrijpen. Dat er sprake zou zijn van een ambtelijke misslag is niet onderbouwd, waardoor niet duidelijk is waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de echtheid van de overgelegde aktes. Door enkel te stellen dat de aktes tardief zijn en derhalve onjuist zijn is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De originele documenten van de geboorteakte van eiseres 1 en de overlijdensakte van [E] zijn opnieuw opgevraagd en overgelegd. De resultaten van het gestelde documentenonderzoek zijn niet bekend gemaakt en zijn kennelijk niet meegenomen in de beoordeling van het bezwaar. Verweerder maakt ook verkeerde aannames met betrekking tot de data op de geboorteakte en overlijdensakte. Deze zijn respectievelijk op 8 april 2014 en 24 september 2014 opgemaakt en afgegeven.
Verweerder heeft voor de beoordeling van de familierelatie en de afstammingsrelatie geen acht geslagen op twee essentiële documenten, namelijk de brief van 28 november 2016 van het Ministry of Social Welfare Gender and Children’s Affairs uit Freetown en de getuigenverklaring van [getuige] . Hieruit volgt namelijk wie de biologische ouders zijn van eiseressen. Nu verweerder de documenten niet nader heeft onderzocht worden er ten onrechte conclusies uit getrokken.
Volgens de uitspraak van de rechtbank dient verweerder het criterium van de onaanvaardbare toekomst te beoordelen aan de hand van de overgelegde stukken. Dit heeft verweerder nagelaten. Daarnaast heeft de verzorger van eiseressen ernstige gezondheidsproblemen en hij zal op korte termijn niet meer voor hen kunnen zorgen. Door de Ebola-epidemie zijn er geen familie, kennissen of vrienden meer over die voor eiseressen kunnen zorgen.
Referenten hadden daarnaast gehoord moeten worden om onduidelijkheden weg te nemen.
Nu de aanvragen inmiddels drie jaar geleden zijn ingediend en het erop lijkt alsof verweerder bewust de processen vertraagd verzoeken eiseressen de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Verweerder stelde in het besluit van 22 maart 2018 enkel dat er sprake is geweest van een ambtelijke misslag omdat de familierechtelijke relatie tussen referenten en hun gestelde zoon [E] niet is aangetoond. Gelet hierop is de rechtbank in de uitspraak van 4 december 2018 van oordeel dat er sprake is van een gebrek aan informatie. In rechtsoverweging 9 van de uitspraak staat dat zonder nadere toelichting van verweerder niet duidelijk is of de betreffende overlijdensakte destijds ter onderzoek is aangeboden aan Bureau Documenten, zo nee, waarom niet en zo ja, wat daarvan de uitkomst is geweest. Verder is zonder nadere toelichting van verweerder niet duidelijk of de geboorteaktes betreffende [C] en [D] – net als de geboorteaktes betreffende eiseressen – (zeer) tardief waren opgemaakt en door Bureau Documenten zijn onderzocht. Daarnaast is onduidelijk of verweerder bij de beoordeling van de aanvraag betreffende [C] en [D] ook de aanvraag die referenten in 2010 deden om [E] te laten overkomen, heeft betrokken. Met inachtneming van dit oordeel is verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Door een nadere toelichting te geven in het bestreden besluit is de rechtbank in onderhavige zaak van oordeel dat verweerder een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van
4 december 2018. Daartoe is het volgende redengevend.
6.2
In het bestreden besluit heeft verweerder bij de beoordeling betrokken dat bij de aanvragen voor [C] en [D] dezelfde overlijdensakte van [E] is overgelegd als in onderhavige procedure. Deze overlijdensakte is destijds niet door Bureau Documenten op echtheid onderzocht. Daarnaast zijn destijds tardief opgestelde geboorteakten van [C] en [D] overgelegd die evenmin door Bureau Documenten zijn onderzocht. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze documenten bij de aanvragen voor [C] en [D] door Bureau Documenten onderzocht hadden moeten worden. Bij de beoordeling van de aanvragen van [C] en [D] is daarnaast de aanvraag uit 2010, om [E] naar Nederland te halen, niet betrokken bij de beoordeling, terwijl de familierechtelijke band tussen referenten en [E] in die procedure niet is aangetoond. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onderstreept dat dit een foute handelswijze was. De toenmalige beslismedewerker heeft destijds de aanvragen van [C] en [D] niet zorgvuldig conform het beleid behandeld.
Nu deze documenten destijds niet zijn onderzocht door Bureau Documenten, terwijl dit wel had moeten gebeuren, en de familierechtelijke relatie tussen referenten en [E] in die procedure niet is meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de nadere toelichting voldoende en duidelijk heeft gemotiveerd waarom de inwilliging van de aanvragen van [C] en [D] op een ambtelijke misslag berust. Gezien de vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2428) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ondanks dat in de uitspraak van 4 december 2018 is overwogen dat er sprake is van vergelijkbare gevallen, het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de ambtelijke misslag niet kan slagen. Verweerder heeft met juistheid geconcludeerd dat van rechtens gelijke gevallen geen sprake is.
6.3
De rechtbank acht het in onderhavige procedure van belang dat uit eerdere procedures volgt dat de afstammingsrelatie tussen referenten en [E] niet is vast komen te staan. Referenten hebben tijdens asielgehoren [E] niet als kind opgegeven. Tijdens de procedure in 2010 om [E] over te laten komen is de afstammingsrelatie en de familierechtelijk relatie met eiseressen evenmin aangetoond. Dat referent ter zitting heeft gesteld dat hij tijdens zijn asielgehoren [E] wel als zijn kind heeft genoemd, maar dat de tolk een fout heeft gemaakt bij het vertalen, is onvoldoende om de afstammingsrelatie alsnog aan te nemen. Verweerder heeft terecht gesteld dat de familierechtelijke relatie gezien de voorgaande procedures niet is aangetoond.
6.4
Verweerder heeft ook terecht gesteld dat de overgelegde documenten de familierechtelijke relatie niet aantonen. In onderhavige procedure zijn tardief opgemaakte geboorteaktes en de overlijdensakte van [E] overgelegd. Anders dan eiseressen stellen zijn deze wel door Bureau Documenten onderzocht. Uit de verklaring van onderzoek van
11 augustus 2017, die met het verweerschrift van 17 juli 2020 nogmaals aan de gemachtigde van eiseressen is overgelegd, volgt dat de geboorteaktes met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt en bevoegd opgemaakt en afgegeven zijn, maar dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. Verweerder heeft ook in zijn beoordeling betrokken dat ‘certified true copies’, zoals overgelegd, kunnen worden afgegeven op basis van een andere, valse geboorteakte en daarom kan er niet de waarde aan worden gehecht die eiseressen eraan hechten. Dat de aktes gelegaliseerd zijn, zegt evenmin iets over de inhoudelijke juistheid van de aktes. Voorts kan door Bureau Documenten niet worden vastgesteld wanneer de geboorten zijn geregistreerd. De geboorteakte van [E] is volgens Bureau Documenten pas afgegeven na de vermelde datum van overlijden vermeld op zijn overlijdensakte. Met betrekking tot de overlijdensakte is niet gebleken dat een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden door de plaatselijke autoriteiten voorafgaand aan de afgifte van de akte. Hierdoor kan ook aan dit document niet de waarde worden gehecht die eiseressen eraan hechten. Daarnaast zijn er geen andere objectief verifieerbare documenten overgelegd waarmee de afstammingsrelatie kan worden aangetoond.
Anders dan eiseressen stellen heeft verweerder wel acht geslagen op de overgelegde getuigenverklaring van de heer [getuige] en de brief van 28 november 2016 van het Ministry of Social Welfare Gender and Children’s Affairs uit Freetown. Nu beide documenten gebaseerd zijn op eigen verklaringen en geen objectieve bronnen zijn, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat deze stukken de twijfel aan de inhoudelijke juistheid van de overgelegde geboorteaktes niet hebben kunnen wegnemen.
De rechtbank is gezien wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder de documenten heeft laten onderzoek en de resultaten kenbaar heeft betrokken bij de beoordeling en voldoende heeft gemotiveerd dat de familierechtelijke relatie niet met objectief verifieerbare documenten is aangetoond.
6.5
Op grond van artikel 3.28, aanhef en onder b, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier verleend worden aan een minderjarige vreemdeling indien die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Volgens eiseressen hebben zij sinds 24 november 2013 geen vader meer en sinds
10 augustus 2015 geen moeder meer. Zoals hiervoor overwogen kan aan de overlijdensakte van [E] niet de waarde worden gehecht die eiseressen eraan hechten. Over de overlijdensakte van de moeder volgt uit de verklaring van onderzoek van 11 augustus 2017 van Bureau Documenten dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van het document. Als verweerder uitgaat van de juistheid van het gestelde over het overlijden van de ouders hebben eiseressen zich sinds augustus 2015 staande kunnen houden in Sierra Leone zonder directe aanwezigheid van referenten en worden zij verzorgd door de heer [getuige] . Er is niet met objectieve stukken onderbouwd dat deze zorg binnen korte termijn zal komen te vervallen. Daarnaast is ook niet met objectieve of officiële stukken aangetoond dat er geen andere achtergebleven familieleden of vrienden voor eiseressen kunnen zorgen. Er is dan ook niet gebleken dat eiseressen verstoken zijn van zorg en opvang, waardoor niet is aangetoond dat er sprake is van een onaanvaardbare toekomst.
6.6
Nu er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.28, aanhef en onder a en b, van het Vb 2000 heeft verweerder de aanvragen op goede gronden en voldoende gemotiveerd afgewezen.
7. Het betoog dat de hoorplicht is geschonden slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak mag in bezwaar van horen worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht, wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift heeft verweerder op voorhand mogen concluderen dat geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van het bezwaar en dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van een hoorzitting.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is gedaan op 3 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.