ECLI:NL:RBDHA:2020:7216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
Nl20.8438, NL20.8439,NL 20.8440 en NL20.8441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Syrische eisers met beroep op Marokko als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaken van twee Syrische eisers die asiel aanvroegen in Nederland. De eisers, geboren in 2000 en 2001, hadden eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen op grond van het feit dat Marokko als veilig derde land werd beschouwd. De rechtbank heeft de aanvragen van de eisers opnieuw beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op de argumenten die de eisers naar voren hebben gebracht. De eisers stelden dat Marokko niet langer als veilig derde land kan worden aangemerkt, omdat zij niet in staat zijn om de benodigde documenten te verkrijgen om hun Marokkaanse nationaliteit te bevestigen. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers niet voldoende nieuwe elementen of bevindingen hadden aangedragen die de eerdere afwijzing konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van de eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en dat de beroepen ongegrond waren. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden eveneens afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het aan de eisers was om aannemelijk te maken dat zij de Marokkaanse nationaliteit niet hadden of niet konden verkrijgen, wat zij niet hadden gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de samenhang tussen de aanvragen van de eisers betekende dat er slechts één dwangsom verbeurd kon worden, ondanks dat de aanvragen gelijktijdig waren ingediend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.8438 en NL20.8440 (beroepen)
NL20.8439 en NL20.8441 (voorlopige voorzieningen)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [2000] ,
V-nummer: [V-nummer]
[eiseres] ,
geboren op [2001] ,
V-nummer: [V-nummer]
met de Syrische nationaliteit, eisers (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 2 april 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken behandeld op de zitting van 23 juni 2020 via een Skype-verbinding. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 november 2014 heeft eisers moeder, mede namens eisers, een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 10 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen omdat Marokko voor eisers moeder een veilig land van
1.2.
herkomst is en voor eisers een veilig derde land. De afwijzing van deze asielaanvraag is in rechte komen vast te staan met de uitspaak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 oktober 2017 (201702644/1/V2).
1.3.
Eisers hebben op 12 april 2018 zelfstandige aanvragen ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvragen hebben zij ten grondslag gelegd dat zij niet tot Marokko zullen worden toegelaten en dat Marokko daarom niet langer als veilig derde land kan worden tegengeworpen. Deze aanvragen zijn afgewezen bij afzonderlijke besluiten van 16 april 2018. De afwijzing van deze aanvragen is in rechte vast komen staan met de uitspraak van de ABRvS van 20 juli 2018 (201804875/1/V2).
1.4.
Aan de huidige aanvragen hebben eisers, voor zover van belang en samengevat, ten grondslag gelegd dat Marokko voor hen niet (meer) kan worden beschouwd als veilig derde land. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers een e-mailbericht van 13 maart 2020 van
[A] (mail van 13 maart 2020) overgelegd waarin staat welke stukken zij moeten hebben om de Marokkaanse nationaliteit en een Marokkaanse paspoort te kunnen aanvragen. Omdat het voor eisers niet mogelijk is om aan deze stukken te komen kunnen zij geen paspoort krijgen en geen bevestiging van hun Marokkaanse nationaliteit zodat zij niet tot dat land zullen worden toegelaten.
1.5.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen en daarom heeft verweerder de aanvragen van eisers niet- ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. De rechtbank is van oordeel dat wat eisers in beroep hebben aangevoerd niet tot vernietiging van de bestreden besluiten kan leiden. Hieronder legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.1.
Eisers persisteren in beroep bij wat zij in de voorfase hebben aangevoerd.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers met uitzondering van de hierna te bespreken beroepsgronden niet hebben geconcretiseerd waarom de overwegingen van verweerder in reactie op wat zij in de voorfase hebben aangevoerd niet in stand kunnen blijven. Reeds hierom kan het enkel persisteren bij wat zij in de voorfase hebben aangevoerd niet tot vernietiging van de bestreden besluit leiden.
4.1.
Eisers hebben aangevoerd dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid omdat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan bij het Marokkaanse consulaat ondanks verweerders toezegging daartoe.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Voorop staat dat het op de weg van eisers ligt om aannemelijk te maken dat zij de Marokkaanse nationaliteit niet hebben dan wel deze niet (bevestigd) kunnen krijgen. Uit het feit dat verweerder heeft afgezien van nader onderzoek bij het Marokkaanse consulaat, met welk onderzoek hij eisers tegemoet wilde komen in de op hen rustende bewijslast, volgt dan ook niet dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest.
4.3.
5.1.
Eisers hebben aangevoerd dat het onzorgvuldig is dat verweerder niet op de inhoud van het e-mailbericht van 13 maart 2020 is ingegaan maar slechts stelt dat er twijfels zijn aan de bron van het bericht. Eisers hebben ter bevestiging van het feit dat dit e-mailbericht afkomstig is van het consulaat van Marokko een e-mailbericht van 7 mei 2020
(e-mailbericht van 7 mei 2020) overgelegd van de heer [B] , minister-counselor op het Marokkaans consulaat in Den Haag. Volgens eisers is met deze e-mailberichten aangetoond dat zij zich tot het consulaat van Marokko hebben gewend en hebben voldaan aan de op hen rustende bewijslast. Meer kunnen ze niet doen en aan de stukken die genoemd worden in de mail van 13 maart 2020 kunnen zij niet komen zodat het voor hen onmogelijk is om de Marokkaanse nationaliteit bevestigd te krijgen. Onder deze omstandigheden kan niet (langer) gezegd worden dat Marokko een veilig derde land voor hen is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Nog los van de vraag of de e-mailberichten als authentieke documenten moeten worden aangemerkt, hebben eisers hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zij de Marokkaanse nationaliteit niet hebben dan wel niet bevestigd kunnen krijgen en dus ook niet dat zij geen toegang tot en verblijf in Marokko kunnen verkrijgen. De inhoud van het e-mailbericht van 13 maart 2020 ziet immers alleen op de vereisten waaraan moet worden voldaan om de Marokkaans nationaliteit en een Marokkaans paspoort te verkrijgen. Maar waar het om gaat is dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk bij het consulaat of de ambassade van Marokko een aanvraag om een Marokkaanse paspoort hebben ingediend waarop zij een negatief besluit hebben ontvangen. De enkele stelling dat eisers niet aan de in het e-mailbericht van
13 maart 2020 genoemde documenten kunnen komen maakt niet dat het daadwerkelijk doen van zo’n aanvraag niet van eisers kan worden verlangd. Evenmin blijkt dat eisers pogingen hebben gedaan om aan de in het e-mailbericht van 13 maart 2020 genoemde stukken te komen, zoals bijvoorbeeld een Marokkaanse geboorteakte. Verder is gesteld noch gebleken dat eisers geprobeerd hebben om te achterhalen of er nog alternatieve documenten kunnen worden aangeleverd en welke mogelijkheden er nog meer zijn om hun Marokkaanse nationaliteit bevestigd te krijgen.
6. Het feit dat eisers inmiddels meerderjarig zijn en niet langer afhankelijk van hun moeder voor hun toegang tot en verblijf in Marokko, kan niet als nieuw element worden aangemerkt. Voor de vraag of Marokko voor eisers als veilig derde land kan worden aangemerkt, maakt het immers niet uit dat eisers inmiddels meerderjarig zijn. De enkele stelling dat eisers niet weten hoe ze zich moeten handhaven in Marokko kan evenmin leiden tot de conclusie dat Marokko voor hen geen veilig derde land is. Deze elementen zijn niet nieuw en bovendien spreken eisers Arabisch en zijn zij meermaals in Marokko op vakantie geweest. De uitbraak van het coronavirus en het feit dat er thans geen vluchten van en naar Marokko zijn, leidt evenmin tot de conclusie dat Marokko voor eisers geen veilig derde land is, omdat dit slechts tijdelijke belemmeringen zijn.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gegevens waarnaar eisers hebben verwezen en de door hen gestelde feiten en omstandigheden, terecht niet heeft aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van hun aanvragen. Verweerder heeft de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk mogen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
9. Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dat haar aanvraag en die van eiser op dezelfde datum zijn ingediend betekent niet dat verweerder daarom geen schadevergoeding verschuldigd zou zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in het geval dat aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als niet tijdig is beslist op de afzonderlijke aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel afzonderlijke dwangsommen verschuldigd is. Een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb brengt mee dat van dit beginsel kan worden afgeweken als de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één te beoordelen aanvraag moet worden gesproken.1 In het geval van eisers is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn familie, hebben gelijktijdig een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend en verweerder heeft gelijktijdig op die aanvragen beslist. Er is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake zou zijn van vorenbedoelde samenhang. Omdat sprake is van samenhang en daarom in feite sprake is van één te beoordelen aanvraag, wordt slechts één dwangsom verbeurd.
11. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaken is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, zodat deze verzoeken worden afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
1. Zie de uitspraak van respectievelijk de ABRvS van 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1870), de Hoge Raad van 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1352) en de Centrale Raad van Beroep van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3079).

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
06 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.