ECLI:NL:RBDHA:2020:7213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/09/596263 KG ZA 20-671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres en toekenning zelfmeldstatus

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, die gedetineerd was, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld en de status van zelfmelder te krijgen. Eiseres was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor valsheid in geschrifte en had een verzoek ingediend om de zelfmeldstatus, die haar zou toestaan om zich op een later moment te melden voor haar straf. Het CJIB had deze status echter geweigerd, wat eiseres betwistte. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CJIB in redelijkheid niet tot deze beslissing had kunnen komen, omdat de persoonlijke omstandigheden van eiseres onvoldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de zelfmeldstatus voor de resocialisatie van eiseres en de impact van haar detentie op haar gezin. De Staat werd veroordeeld om eiseres onmiddellijk in vrijheid te stellen en haar de mogelijkheid te bieden de zelfmeldprocedure te volgen. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/596263 / KG ZA 20-671
Vonnis in kort geding van 27 juli 2020
in de zaak van
[eiseres], verblijvende in de penitentiaire inrichting [inrichting] , locatie [locatie] ,
eiseres,
advocaat mr. P. Salim te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.A. Rijndorp te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 23 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiseres] pleitnotities en een akte houdende een wijziging van eis zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van 7 februari 2018 is [eiseres] door de rechtbank Rotterdam bij verstek veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden voor het meermaals plegen van valsheid in geschrifte. Het Gerechtshof Den Haag heeft [eiseres] bij arrest van 22 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. De Hoge Raad heeft [eiseres] bij arrest van 17 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard in het door ingestelde cassatieberoep. De veroordeling is op die datum onherroepelijk geworden.
2.2.
[eiseres] is op 16 juli 2020 aangehouden voor het ondergaan van voormelde gevangenisstraf. Zij is sindsdien gedetineerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven: de Staat te gebieden om [eiseres] (alsnog) de status van zelfmelder als bedoeld in bijlage 1 Beleidsregels OM met betrekking tot het zelfmeldbeleid toe te kennen en om [eiseres] onmiddellijk in vrijheid te stellen en haar in de gelegenheid te stellen (alsnog) de zelfmeldprocedure te volgen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Het nieuwe zelfmeldbeleid kent een persoonsgerichte aanpak. Die aanpak staat centraal bij de belangenafweging die moet worden gemaakt. Indien acht wordt geslagen op de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] , had aan haar in redelijkheid niet de status van zelfmelder onthouden kunnen worden. Er is geen sprake van contra-indicaties hiervoor. [eiseres] had er een groot belang bij om haar detentie goed voor te kunnen bereiden, waarvoor het zelfmeldbeleid is bedoeld. Dit is haar ten onrechte onthouden. Zij heeft er nog steeds belang bij om diverse zorgtaken voor haar kinderen en haar moeder vanuit de thuissituatie goed te kunnen overdragen. Ook wil zij haar werk goed kunnen afsluiten om daarmee haar kans te vergroten om daar na haar detentie terug te mogen keren.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor een veroordeelde van groot belang kan zijn om de status van zelfmelder te krijgen. Indien de veroordeelde die status niet krijgt, heeft dat immers tot gevolg dat hij of zij op een onverwacht en veelal ongelegen moment door de politie wordt aangehouden om de straf uit te zitten. Daarbij bestaat het risico dat gezinsleden en derden daarmee worden geconfronteerd en dat de veroordeelde geen gelegenheid heeft gehad thuis en/of op het werk orde op zaken te stellen ter voorbereiding van de periode waarin hij of zij in detentie zal zitten.
4.2.
Er kan aanleiding zijn om veroordeelden niet voor het zelfmeldbeleid in aanmerking te laten komen. In artikel 2.1 lid 1 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen worden situaties genoemd waarin een veroordeelde in ieder geval niet wordt opgeroepen. Dergelijke situaties doen zich hier niet voor.
4.3.
Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt bij de afweging om een veroordeelde op te roepen in ieder geval betrokken:
a. de aard en de ernst van de vrijheidsbenemende sanctie, alsmede de aanleiding om de tenuitvoerlegging daarvan aan te vangen of te vervolgen;
b. de mate waarin de rechtsorde is geschokt vanwege het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan de veroordeling;
c. de psychische gesteldheid van de veroordeelde en daaruit voortvloeiende veiligheidsrisico’s;
d. de omstandigheid dat de veroordeelde geen gevolg heeft gegeven aan een eerdere oproep om zich te melden bij de inrichting;
e. de omstandigheid dat de veroordeelde eerder niet heeft meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie;
f. de omstandigheid dat de veroordeelde de vrijheidsbenemende sanctie als jeugdige is opgelegd.
4.4.
De Minister (die vanaf 1 januari 2020 formeel beslist over zelfmelderschap) heeft een ruime beleidsvrijheid bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en dus ook bij de beslissing om iemand al dan niet als zelfmelder aan te merken. De voorzieningenrechter kan dergelijke beslissingen in kort geding dan ook slechts marginaal toetsen. Dit betekent dat zal moeten worden beoordeeld of de Minister (lees: het CJIB) in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de zelfmeldstatus niet toe te kennen aan [eiseres] .
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CJIB in dit geval in redelijkheid niet daartoe heeft kunnen komen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.6.
De onder 4.3 vermelde feiten en omstandigheden gelden als (contra-)indicaties die moeten worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. De Staat is in deze procedure alleen ingegaan op de onder a genoemde contra-indicatie. Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat de overige feiten en omstandigheden geen contra-indicatie vormen. Volgens de Staat volgt reeds uit de strafbare feiten waarvoor [eiseres] is veroordeeld dat sprake is van een veroordeling van bijzondere aard en ernst. De Staat wijst in dit verband op de inhoud van de strafbare feiten (het meermaals plegen van valsheid in geschrifte, waardoor [eiseres] ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft ontvangen terwijl zij daar geen recht op had), op de duur van de strafbare feiten (vijf jaar), op het aanzienlijke voordeel dat zij daarmee moet hebben behaald (omdat zij meerdere (minderjarige) kinderen heeft) ten nadele van publieke middelen, en op de duur van de opgelegde gevangenisstraf (tien maanden).
4.7.
Waarom nu juist deze feiten en deze veroordeling – afgezet tegen andere (ernstige) misdrijven en veroordelingen – van een zodanige aard en ernst zijn dat dit in de weg staat aan het volgen van de zelfmeldprocedure, heeft de Staat echter op geen enkele wijze toegelicht. Dat had naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op de weg van de Staat gelegen. Anders dan de Staat heeft betoogd, ligt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet reeds bij beschouwing van de strafbare feiten en de veroordeling voor de hand.
4.8.
Daarbij komt dat er, mede gelet op de persoonsgerichte aanpak die centraal staat bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, ook nog ruimte is voor een nadere belangenafweging. Bij deze belangenafweging omtrent het wel of niet oproepen van de veroordeelde dienen ingevolge artikel 6:1:3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden, alsmede de resocialisatie van de veroordeelde te worden betrokken.
4.9.
De Staat heeft ter zitting slechts gesteld dat iedere zaak afzonderlijk wordt beoordeeld op basis van de omstandigheden van het geval en dat moet worden aangenomen dat hier op zeer prudente wijze mee wordt omgegaan. Uit niets is echter gebleken dat de Staat bij de behandeling van deze zaak aandacht heeft besteed aan de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] .
4.10.
De veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers staan bij [eiseres] niet aan de status van zelfmelder in de weg. De Staat heeft daarover althans niets naar voren gebracht. Dan resteert het aspect van de resocialisatie van [eiseres] . Het had in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter met name op de weg van de Staat gelegen om daarop in te gaan. [eiseres] heeft immers gewezen op het belang van i) het op voorhand kunnen regelen van een stabiele thuissituatie voor haar vier kinderen, waarvan de jongste twee nog minderjarig zijn en waarvan de oudste in 2019 een suïcidepoging heeft gedaan, ii) het regelen van iemand die haar kan vervangen bij de dagelijkse zorg voor en ondersteuning die zij verschaft aan haar moeder, die diverse medische klachten heeft en onlangs nog opgenomen is geweest in het ziekenhuis en iii) het op voorhand kunnen plegen van overleg met haar huidige werkgever over de periode waarin zij afwezig is, hetgeen de mogelijkheid vergroot dat zij na haar detentie aldaar opnieuw aan de slag kan. Evident is dat dit een en ander de resocialisatie en re-integratie bevordert. Alles wat voor aanvang van de detentie teniet wordt gedaan, zal na detentie immers weer moeten worden opgebouwd. Dat bij de beslissing rekening is gehouden met dit een en ander is niet gebleken.
4.11.
De Staat heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [eiseres] in dit geding met de door haar overgelegde stukken niet duidelijk heeft gemaakt hoe de situatie van haar en haar familieleden op dit moment is en dat zij niet heeft onderbouwd dat zij thans onmisbaar is. Wat daar echter ook van zij, de wel voorhanden zijnde informatie maakt het grote persoonlijke belang van [eiseres] bij de zelfmeldstatus al genoegzaam duidelijk.
4.12.
De Staat was naar het oordeel van de voorzieningenrechter temeer gehouden om inzichtelijk te maken op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan de te maken belangenafweging, omdat [eiseres] bij verstek is veroordeeld en in de strafzaak haar persoonlijke omstandigheden niet bij de veroordeling zijn betrokken. De Staat heeft niet dan wel onvoldoende toegelicht hoe hij hieraan heeft voldaan.
4.13.
Het vorenstaande in aanmerking nemende rechtvaardigt dat conclusie dat – ook indien terughoudend wordt getoetst – het CJIB in redelijkheid niet tot de beslissing kon komen om aan [eiseres] de status van zelfmelder te onthouden. De Staat heeft in zoverre dan ook onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] en is daarom gehouden die onrechtmatigheid voor zover mogelijk ongedaan te maken.
4.14.
[eiseres] heeft gevorderd dat de Staat daar uitvoering aan geeft door haar onmiddellijk in vrijheid te stellen en haar alsnog in de gelegenheid te stellen de zelfmeldprocedure te volgen. Anders dan in de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1722, is in deze zaak wel gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen dat dit bij wijze van voorlopige voorziening wordt bevolen. Het Gerechtshof overweegt in voormelde uitspraak dat een dergelijke invrijheidstelling in het algemeen weinig zin heeft, omdat een veroordeelde vervolgens opnieuw moet worden opgeroepen en onverminderd zijn straf zal moeten ondergaan. [eiseres] is echter pas korte tijd gedetineerd en zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in haar geval nog steeds zin heeft als zij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld en vervolgens de oproep voor de zelfmeldprocedure kan afwachten. Zij kan (als alleenstaande) dan alsnog zoveel mogelijk zorgen voor een stabiele thuissituatie voor haar kinderen (behalve haar 21-jarige thuiswonende dochter een tweeling van 14 jaar), waarin zij worden opgevangen en hulp krijgen, haar zorgtaken voor haar moeder overdragen en het gesprek aangaan met haar werkgever.
4.15.
De Staat heeft er weliswaar terecht op gewezen dat het ook mogelijk is zaken vanuit de gevangenis te regelen, maar dat laat onverlet dat een en ander onmiskenbaar eenvoudiger is indien [eiseres] zich in vrijheid kan bewegen. Verder is het op zichzelf juist dat [eiseres] na het onherroepelijk worden van het vonnis al vier maanden de tijd heeft gehad om de door haar geschetste voorbereidingen te treffen, zoals de Staat heeft opgemerkt, maar [eiseres] heeft voldoende toegelicht waarom zij heeft gemeend dat zij daar nog mee kon wachten. Zij heeft hiertoe verklaard dat zij op basis van het advies van haar advocaat een oproep met een meldingsdatum verwachtte. [eiseres] was voornemens om op dat moment met een en ander aan de slag te gaan. Alhoewel de juistheid van die stellingen niet kan worden vastgesteld, is het afwachten van [eiseres] – mede gelet op de niet onbegrijpelijke inschatting omtrent het in aanmerking komen voor de zelfmeldprocedure – wellicht niet verstandig maar wel verklaarbaar te achten.
4.16.
De voorzieningenrechter volgt de Staat niet in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de straf momenteel ten uitvoer wordt gelegd op basis van een rechtmatige titel in de weg staat aan het treffen van de gevorderde ordemaatregelen. De wijze waarop de tenuitvoerlegging is aangevangen was immers naar voorshands oordeel onrechtmatig. De hiervoor vermelde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook ruimte voor het treffen van deze ordemaatregelen. Het door de Staat gesuggereerde alternatief van het doen van een verzoek tot strafonderbreking doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen recht aan de door toedoen van de Staat ontstane situatie.
4.17.
Het gevorderde sub 2 is daarom voor toewijzing vatbaar. Bij toewijzen van de vordering sub 1 heeft [eiseres] alsdan geen belang.
4.18.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt de Staat om [eiseres] onmiddellijk in vrijheid te (doen) stellen en om haar in de gelegenheid te stellen (alsnog) de zogenoemde zelfmeldprocedure te volgen;
5.2.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.163,89, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 83,-- aan griffierecht en € 100,89 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020.
ts