ECLI:NL:RBDHA:2020:7193
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in wrakingsverzoek wegens te late indiening
In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 15 juni 2020, 15 of 16 dagen na ontvangst van een brief van de rechter, waarin deze aangaf dat de verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn in zijn beroep tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, tenzij er een bezwaarschrift was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de verzoeker geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen de ontvangst van de brief en de indiening van het wrakingsverzoek.
De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van de verzoeker, waarin hij stelde dat de rechter vooringenomen was. Dit zou blijken uit de brief van 29 mei 2020, waarin de rechter al aangaf dat de verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De verzoeker had de omstandigheden die tot de wraking leidden, al op of kort na 29 mei 2020 kunnen kennen, maar had niet tijdig gereageerd.
De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.