ECLI:NL:RBDHA:2020:7193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/09/594587 / KG RK 20-758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 15 juni 2020, 15 of 16 dagen na ontvangst van een brief van de rechter, waarin deze aangaf dat de verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn in zijn beroep tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, tenzij er een bezwaarschrift was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de verzoeker geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen de ontvangst van de brief en de indiening van het wrakingsverzoek.

De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van de verzoeker, waarin hij stelde dat de rechter vooringenomen was. Dit zou blijken uit de brief van 29 mei 2020, waarin de rechter al aangaf dat de verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De verzoeker had de omstandigheden die tot de wraking leidden, al op of kort na 29 mei 2020 kunnen kennen, maar had niet tijdig gereageerd.

De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/28
zaak- /rekestnummer: C/09/594587/ KG RK 20/758
hoofdzaak: SGR AWB 20/1723 IB/PVV
Beslissing van 3 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer te Eindhoven,
strekkende tot de wraking van
mr. T.A. de Hek,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 juni 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 juli 2020;
- de telefonische mededeling van mr. Weermeijer van 20 juli 2020 omstreeks 11.30 uur, waarin hij meldt dat hij verhinderd is de zitting om 11.30 uur bij te wonen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de rechter;
- de heer J.A. Harmsen namens de belanghebbende.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer (eveneens op 20 juli 2020, om 11.54 uur) een e-mail van mr. Weermeijer ontvangen met daarin een nadere toelichting op zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling. Mr. Weermeijer schrijft bovendien dat hij volhardt in de wraking.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 20/1723 IB/PVV tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst.
In de hoofdzaak heeft mr. Weermeijer op 1 maart 2020 een fax gestuurd naar de rechtbank, waarin staat dat hij namens verzoeker beroep wenst aan te tekenen tegen een beslissing van verweerder van 31 januari 2020 . De griffier heeft mr. Weermeijer namens de rechter op 29 mei 2020 een brief gestuurd. In deze brief staat – kort gezegd – dat de beslissing van verweerder op 31 januari 2020 een voor bezwaar vatbare beschikking betreft, waartegen eerst een bezwaarschrift moet worden ingediend en dat pas tegen de uitspraak op dat bezwaarschrift de mogelijkheid van beroep openstaat. Tegen deze achtergrond wordt mr. Weermeijer de vraag gesteld of de rechtbank zijn beroep moet begrijpen als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 31 januari 2020. Indien dit het geval is, zou verzoeker niet-ontvankelijk zijn in het ingestelde beroep, omdat het niet is gericht tegen een uitspraak op bezwaar. Mr. Weermeijer heeft vervolgens op 15 juni 2020 namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat uit de brief van 29 mei 2020 blijkt dat de rechter vooringenomen is. Dit leidt verzoeker af uit het feit dat de rechter in die brief al meldt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beroep, als er geen bezwaarschrift is ingediend. Omdat de brief van 29 mei 2020 ook aan verweerder is gestuurd, is de belastingdienst naar het oordeel van verzoeker bevoordeeld.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer moet ambtshalve beoordelen of het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Hiermee wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De door mr. Weermeijer aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op – of kort na – 29 mei 2020 en het wrakingsverzoek is ingediend op 15 juni 2020. Mr. Weermeijer schrijft in het schriftelijke wrakingsverzoek dat hij even over de inhoud van de namens de rechter gestuurde brief van 29 mei 2020 heeft moeten nadenken, voordat hij het besluit nam de rechter te wraken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het “even moeten nadenken” op zichzelf niet een voldoende verklaring voor het tijdsverloop van 15 of 16 dagen. Mr. Weermeijer heeft de reden van zijn bedenktijd niet verder toegelicht. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft mr. Weermeijer dan ook geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde, mr. J.H. Weermeijer;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. Brandt, E.F. Brinkman en R. Cats, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. van Holsteijn en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2020.
Bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.