ECLI:NL:RBDHA:2020:7188
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in faillissementsprocedure met betrekking tot de rechter-commissaris
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een faillissementsprocedure, had de rechter-commissaris, mr. W.J. Don, gewraakt. De wrakingsgrond was gebaseerd op de procedurele beslissing van de rechter-commissaris om een zitting op 3 maart 2020 door te laten gaan zonder de aanwezigheid van verzoeker. Verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid en dat hij zijn recht om zich te verweren was ontnomen. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn verhindering aan te tonen en dat de rechter-commissaris optrad in de hoedanigheid van artikel 69 van de Faillissementswet, waardoor verzoeker ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek.
De wrakingskamer benadrukte dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op partijdigheid. De kamer concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris om de zitting door te laten gaan niet onbegrijpelijk was, gezien de urgentie van de ontruiming van de woning van verzoeker. De wrakingsgrond werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.