ECLI:NL:RBDHA:2020:7185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
NL19.26752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt van Somalische nationaliteit te zijn, heeft op 4 juni 2018 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging door zowel rebellen van de ONLF als de Ethiopische autoriteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Tijdens de zitting op 27 mei 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser zijn verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit niet met voldoende bewijs heeft onderbouwd. Eiser heeft wisselend verklaard over het al dan niet bezitten van een paspoort en de ingebrachte identiteitskaart is door Bureau Documenten als 'hoogstwaarschijnlijk niet echt' beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierdoor kon de staatssecretaris afzien van verdere beoordeling van het asielrelaas van eiser. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier K. Naganathar. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26752

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorzieningen met zaaknummer NL19.26753, plaatsgevonden op 27 mei 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en A. Adam als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 4 juni 2018 heeft hij deze asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij te vrezen heeft voor zowel rebellen van de ONLF als de Ethiopische autoriteiten. Eiser stelt daarbij dat hij geboren en getogen is in [geboorteplaats] , dat in Ethiopië ligt, maar historisch gezien een deel is van Somalië.
2. Verweerder vindt dat eiser zijn verklaringen over zijn gestelde identiteit en met name zijn gestelde nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom hecht hij ook geen geloof aan de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Somalië. Daarbij is onduidelijk aan welk land de gestelde problemen getoetst moeten worden.
3. Eiser blijft er in beroep bij dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Hij spreekt de Somalische taal en is etnisch Somaliër. Hij heeft nauwkeurige geografische beschrijvingen gegeven van de plaatsen waar hij heeft gewoond. Hij heeft een Ethiopische identiteitskaart gehad, die alleen in Ethiopië wordt gebruikt. Hij heeft nooit een Ethiopisch paspoort gehad. Eiser betoogt dat als verweerder twijfelt aan zijn identiteit en nationaliteit, hij onderzoek dient te doen naar eisers taal en gebiedsafkomst, door bijvoorbeeld een taalanalyse aan te bieden.
3.1
Niet is in geschil dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet met stukken heeft onderbouwd. Eisers stelling dat uit zijn verklaringen over onder meer zijn verblijfplaatsen zijn gestelde nationaliteit zou blijken, volgt de rechtbank echter niet. Het enkel goed beantwoorden van herkomstvragen en het spreken van een bepaalde taal is in beginsel niet voldoende om hiermee de identiteit en nationaliteit aan te tonen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiser wisselend heeft verklaard over het al dan niet bezitten van een paspoort en dat de ingebrachte identiteitskaart door Bureau Documenten “hoogstwaarschijnlijk niet echt” is bevonden. Over een taalanalyse overweegt de rechtbank dat daarmee enkel een indicatie kan worden gegeven van het gebied waaruit iemand afkomstig is en dat daarmee geen nationaliteit kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder in dit geval zo’n analyse had moeten aanbieden aan eiser.
3.2
De rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] kan, indien verweerder zich op het standpunt stelt dat de verklaringen met betrekking tot de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling ongeloofwaardig zijn, verdere beoordeling van het asielrelaas, daaronder begrepen de asielmotieven van de vreemdeling, achterwege blijven, omdat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling.
3.4
Nu eiser zijn nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, kon verweerder dus afzien van verdere beoordeling van zijn asielrelaas en om die reden de problemen die eiser stelt te zullen ondervinden bij terugkeer buiten beschouwing laten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061.