ECLI:NL:RBDHA:2020:7144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
NL20.5423 en NL20.5420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen van echtparen en berekening van dwangsommen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is overschreden. Eisers hebben verweerder op 11 februari 2020 in gebreke gesteld, maar tot op heden is er nog geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1442,-, berekend over de periode van 26 februari 2020 tot en met 7 april 2020.

De rechtbank overweegt dat aanvragen van echtparen inhoudelijk samenhangen, waardoor verweerder in beginsel slechts één dwangsom kan verbeuren. In dit geval zijn eisers getrouwd en hebben zij verklaard dat zij beiden werkzaam waren bij de Turkse ambassade in China, waar zij politieke taken uitvoerden. De rechtbank concludeert dat verweerder één dwangsom voor eisers gezamenlijk heeft verbeurd. Daarnaast heeft de rechtbank een langere beslistermijn opgelegd van zestien weken na de uitspraak, gezien de verhoogde instroom en capaciteitsproblemen bij verweerder, mede door de coronacrisis. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.

Tot slot veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50, aangezien de zaken samenhangend zijn en de behandeling van de beroepen geen extra inspanning heeft vereist. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.5423 en NL20.5420
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer 1]
en
[eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2] ,
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 29 februari 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.
2. Eisers hebben verweerder op 11 februari 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft erkend dat de beslistermijn is overschreden. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de aanvragen van eisers is genomen, zijn de beroepen kennelijk gegrond.
3. Eisers hebben de bestuursrechter verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank zal daarom de door verweerder verbeurde dwangsom vaststellen.
3.1
Gelet op artikel 4:17, tweede en derde lid, van de Awb bedraagt de dwangsom, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De dwangsom die verweerder heeft verbeurd loopt over de periode van 26 februari 2020 tot en met 7 april 2020 en bedraagt dus € 1442,-.
3.2
Aanvragen kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 3 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3934, rechtsoverweging 5. en 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, rechtsoverweging 5.1. Verweerder kan bij aanvragen van een echtpaar zo'n inhoudelijke samenhang tussen de aanvragen als uitgangspunt nemen. In het onderhavige geval zijn eisers getrouwd en hebben zij tijdens de aanmeldgehoren verklaard dat zij beiden werkzaam waren bij de Turkse ambassade in China, aldaar politieke taken uitvoerden en gelijktijdig werden teruggeroepen en ontslagen. Zij zijn daarna gevlucht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder één dwangsom voor eisers gezamenlijk heeft verbeurd. Eisers hebben verder niet aangevoerd dat in hun geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
4. De rechtbank stelt vast dat nog geen gehoor heeft plaatsgevonden en overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom en de capaciteitsproblemen bij verweerder, in samenhang met de problemen door de coronacrisis, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal in dit geval een langere beslistermijn opleggen. De rechtbank acht een termijn van zestien weken na de uitspraak in beginsel redelijk.
5. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Deze dwangsom is voor eisers gezamenlijk. Weliswaar moet verweerder voor ieder van hen afzonderlijk beslissen op de aanvraag, maar gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.2 is deze dwangsom eveneens voor eisers gezamenlijk.
6. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken.
6.1
De bestuursrechter is van oordeel dat de zaken met zaaknummers NL20.5423 en NL20.5420 samenhangende zaken zijn zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 3, eerste lid, van het Bpb is bepaald dat samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn, zo blijkt uit het tweede lid van dit artikel, door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
6.2
In de twee zaken komen het onderwerp en het toetsingskader in zodanige mate overeen dat het redelijk is ervan uit te gaan dat in vergelijking met de behandeling van één zaak de behandeling van meer dan één zaak voor de rechtshulpverlener geen reële extra inspanning hoefde te vergen. Daarbij betrekt de bestuursrechter dat de beroepschriften vrijwel gelijkluidend zijn.
6.3
De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen van eisers;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1442,-;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak eisers te horen in de algemene asielprocedure;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Faulborn, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.