ECLI:NL:RBDHA:2020:7079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiseres, van Eritrese nationaliteit, op 17 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 9 oktober 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 3 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 26 mei 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend.

De rechtbank overweegt dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk gegrond is. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres, begroot op € 262,50, toegewezen aan haar. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, en is bekendgemaakt op 24 juli 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit, eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J. Bonnema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 17 juni 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 9 oktober 2018.
Verweerder heeft op 3 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eiseres heeft 9 oktober 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 8 april 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 26 mei 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep terecht is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling van 26 mei 2020 geldig is.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Verweerschrift / beslistermijn

12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 3 juli 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan. Verweerder merkt in dat verband op dat eiseres nog niet in de gelegenheid is gesteld haar asielaanvraag te onderbouwen. Een eerste en nader gehoor hebben nog niet plaatsgevonden. Bij de start van de procedure moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van de vreemdeling, diens advocaat, de ruimte bij de medische dienst en de mogelijkheid van een keuring vooraf. Verder moet worden afgestemd met het oog op het vervoerplan van het COA, de beschikbaarheid van de beslisser, een ruimte voor het houden van het gehoor, de beschikbaarheid van een tolk en - indien van toepassing - een belangenbehartiger (van het COC of VWN). Een en ander brengt mee dat de planning voor de algemene asielprocedure in overleg met de ketenpartners zes weken vooraf in concept en vier weken vooraf definitief wordt vastgesteld. Verweerder verzoekt om een termijn op te leggen van zestien weken voor het starten van de AA-procedure. Verder verzoekt verweerder de bijzondere omstandigheden te verdisconteren in een lagere dan gebruikelijke dwangsom.
De rechtbank overweegt als volgt
13. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) bepaald dat in gevallen waarin nog geen eerste gehoor heeft plaatsgevonden, het “8+8 model” passend is, dat wil zeggen acht weken voor het afnemen van het eerste gehoor en acht weken daarna om het besluit bekend te maken. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts het volgende overwogen: “In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht”.
14. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sinds de datum van de aanvraag 21 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal verweerder dan ook opleggen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen.
15. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
16. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.