3.4.1Feit 2: mishandeling van [benadeelde partij]
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat het ten laste gelegde geweld is toegepast bij de aanhouding van [benadeelde partij] . Dat [benadeelde partij] daardoor pijn en letsel heeft ondervonden blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de medische verklaring van 2 mei 2014.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of de verdachte dat geweld
rechtmatigheeft toegepast. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechtbank eerst stilstaan bij het toepasselijke wettelijk kader. Vervolgens zal zij vaststellen wat er van het incident op de camerabeelden is waar te nemen, wat de verdachte daarover heeft verklaard en wat overigens op grond van het dossier is gebleken. Daarna zal de rechtbank aan de hand van het wettelijk kader de tenlastegelegde geweldshandelingen bespreken, te weten:
het met een hand [benadeelde partij] bij zijn keel grijpen;
het achteruit duwen van [benadeelde partij] tegen een gevel;
het met pepperspray in het gezicht van [benadeelde partij] spuiten;
het hoofd van [benadeelde partij] vastpakken;
het met gebalde vuist in het gezicht slaan van [benadeelde partij] ;
het met een wapenstok tegen het lichaam van [benadeelde partij] slaan.
Het toepasselijke wettelijk kader
In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de politietaak neergelegd. Dit artikel luidt:
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Om deze taak naar behoren te kunnen uitoefenen, is het gebruik van geweld soms noodzakelijk. Dit hoort bij het daadkrachtige optreden dat dan van de politie wordt verlangd. De bevoegdheid van de politie om geweld te gebruiken is neergelegd in artikel 7 van de Politiewet 2012, welk artikel, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Lid 1
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Lid 5
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste (…) lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Met betrekking tot het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen zijn nadere regels gesteld in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Met betrekking tot het gebruik van pepperspray is in de Ambtsinstructie het volgende opgenomen:
Artikel 12b
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.
Artikel 12c
Pepperspray wordt tegen een persoon per geval ten hoogste twee maal voor de duur van niet langer dan ongeveer een seconde gebruikt en op een afstand van ten minste een meter.
De rechtbank stelt voorop dat de zojuist weergegeven wettelijke regeling aan de politie, voor zover die optreedt in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, een grote mate van vrijheid toekent om jegens (andere) deelnemers aan de maatschappij geweld te gebruiken. Die vrijheid is evenwel niet onbeperkt, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet mogen worden overschreden. Het door een politieambtenaar gebruikte geweld moet in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn geweest, en in een redelijke verhouding hebben gestaan tot het daarmee te dienen doel.
Zolang gehandeld wordt conform het zojuist beschreven wettelijk kader en de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet worden overschreden, komt de politieambtenaar in het kader van een strafrechtelijke vervolging een beroep toe op de rechtvaardigingsgrond neergelegd in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Indien de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit wél worden overschreden, is sprake van onrechtmatig geweldgebruik en komt in het kader van een strafrechtelijke vervolging aan de politieambtenaar geen beroep (meer) toe op een rechtvaardigingsgrond. Het oordeel daaromtrent is voorbehouden aan de strafrechter.
De rechtbank neemt verder als uitgangspunt – zoals eerder is neergelegd in rechterlijke beslissingen (bijvoorbeeld gerechtshof Den Haag 17 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3418, en rechtbank Den Haag 2 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14520) – dat bij de strafrechtelijke beoordeling van geweldshandelingen van politieambtenaren in functie terughoudendheid moet worden betracht. Beoordeeld dient te worden of het toegepaste geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet of de politieambtenaar redelijkerwijs een andere keuze had kunnen maken of dat een andere keuze voor de hand had gelegen. De camerabeelden en de verklaring van de verdachte
De aanhouding van [benadeelde partij] op 1 mei 2014 in Den Haag is door twee camera’s opgenomen. De GMC-camera heeft de gehele aanhouding geregistreerd, maar heeft geen geluid opgenomen. De bodycam heeft slechts een deel van de aanhouding geregistreerd, waarbij ook geluid is opgenomen.
De kwaliteit van de GMC-beelden is in het kader van dit opsporingsonderzoek door een specialist op het gebied van videobewerking verbeterd. Specifieke, van belang zijnde fragmenten zijn uitgelicht en kunnen zeer vertraagd worden afgespeeld, per frame van 0,04 seconde. Desondanks is niet alles op de beelden waar te nemen, enerzijds door het statische cameraperspectief van de GMC-camera en anderzijds doordat [politieagent 1] op momenten in beeld vóór de verdachte en [benadeelde partij] staat, zodat hij (deels) het zicht ontneemt.
De bodycambeelden zijn erg schokkerig en opgenomen vanaf borsthoogte. Daardoor is daarop weinig van de geweldshandelingen te zien. Wel is te horen dat de verdachte tegen [benadeelde partij] zegt:
‘Ik wil hem nu zien’, dat [benadeelde partij] zegt:
‘Relax’,en dat de verdachte zegt:
‘Meneer, je bent bij dezen aangehouden’.
Op de GMC-beelden is te zien dat de verdachte en [benadeelde partij] tegenover elkaar staan, dat [benadeelde partij] zijn armen in de lucht steekt en vervolgens zijn linkerarm naar beneden beweegt. De verdachte maakt daarop met zijn linkerhand een beweging naar en tegen de halsstreek van [benadeelde partij] . De verdachte duwt [benadeelde partij] achteruit tegen een gevel. Daarop duwt [benadeelde partij] de verdachte met beide handen van zich af. [politieagent 1] probeert [benadeelde partij] vast te pakken, maar hij worstelt zich los. Vervolgens spuit de verdachte pepperspray in het gezicht van [benadeelde partij] , waarna [benadeelde partij] zijn linkerarm strekt in de richting van de verdachte. [benadeelde partij] duikt naar voren, waarop de verdachte hem beetpakt bij het hoofd. Beiden raken in een worsteling, waarbij de verdachte [benadeelde partij] tegen de gevel duwt. [benadeelde partij] duwt de verdachte van zich af, waarbij hij zijn linkerarm strekt in de richting van het hoofd van de verdachte. De verdachte slaat [benadeelde partij] daarna met gebalde vuist in het gezicht. De verdachte pakt [benadeelde partij] beet en slaat hem een paar keer met zijn vuist op het lichaam, terwijl [politieagent 1] hem tegen het lichaam slaat met een wapenstok. De verdachte en [politieagent 1] proberen [benadeelde partij] mee te nemen naar het midden van de straat, wat pas na meerdere pogingen lukt. Daar wordt [benadeelde partij] ten slotte door de verdachte en zijn collega’s naar de grond gewerkt en geboeid. Dit alles speelt zich af in een tijdspanne van ongeveer 40 seconden.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de recherche op 19 januari 2018 en ter terechtzitting van 7 juli 2020 verklaard dat [benadeelde partij] zich hevig verzette bij zijn aanhouding. [benadeelde partij] sloeg de hand van de verdachte weg, waardoor hij geen grip op hem kreeg. De verdachte heeft [benadeelde partij] een duw gegeven bij zijn nek om hem uit balans te brengen, waardoor [benadeelde partij] achteruit richting de gevel bewoog. De verdachte heeft verklaard dat dit duwen een aangeleerde aanhoudingstechniek is om iemand uit balans te krijgen, in het bijzonder wanneer diegene groter is. Daarna bleef [benadeelde partij] zich verzetten, waarop de verdachte besloot om pepperspray te gebruiken. Tijdens dat gebruik van pepperspray heeft [benadeelde partij] de verdachte in het gezicht geslagen. Als reactie daarop gaf de verdachte een klap in het gezicht van [benadeelde partij] en pakte hij hem daarna bij zijn hoofd vast. Het hoofd is het “stuur van het lichaam”, en op die manier probeerde hij hem onder controle te brengen, aldus de verdachte. De verdachte probeerde [benadeelde partij] nogmaals met pepperspray in het gezicht te spuiten, maar dat dit mislukte door de worsteling met [benadeelde partij] . De verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] waar mogelijk vooraf heeft gewaarschuwd voor het door hem te gebruiken geweld. Voorafgaand aan het gebruik van pepperspray was er geen tijd voor een waarschuwing, aldus de verdachte.
De beoordeling van de rechtmatigheid van de ten laste gelegde geweldshandelingen
a en b: het grijpen bij de keel en het achteruitduwen tegen een gevel
Op basis van de camerabeelden kan niet worden uitgesloten dat [benadeelde partij] zich bij het begin van aanhouding heeft verzet door de hand van de verdachte weg te slaan, zoals de verdachte heeft verklaard. Op de GMC-beelden is immers te zien dat de linkerarm van [benadeelde partij] in de richting van de verdachte beweegt. Ervan uitgaande dat [benadeelde partij] zich heeft verzet door de hand van de verdachte weg te slaan, heeft de verdachte zich vanaf dat moment genoodzaakt kunnen zien geweld te gebruiken om [benadeelde partij] onder controle te krijgen teneinde hem aan de houden. De verdachte heeft gereageerd door kort met zijn geschoeide linkerhand met kracht rond de halsstreek van [benadeelde partij] te duwen waardoor [benadeelde partij] tegen de gevel is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat die reactie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het bij de halsstreek duwen staat in een redelijke verhouding tot het op dat moment gepleegde verzet en was geschikt om het verzet van [benadeelde partij] – die langer is dan de verdachte – snel te breken, terwijl daartoe onder de gegeven omstandigheden een noodzaak bestond.
c: het met pepperspray in het gezicht spuiten
De rechtbank gaat er, gezien de verklaring van de verdachte, van uit dat de verdachte tweemaal heeft gespoten met pepperspray: eenmaal toen [benadeelde partij] tegen de gevel stond en deze de verdachte en [politieagent 1] van zich af had geduwd, en enkele seconden later toen de verdachte [benadeelde partij] vast had bij zijn hoofd en hem naar de grond werkte.
De rechtbank neemt op de GMC-beelden waar dat bij het eerste gebruik van pepperspray enige afstand bestaat tussen de verdachte en [benadeelde partij] . Over deze eerste inzet van pepperspray heeft de verdachte verklaard dat er ongeveer 1,5 meter afstand tussen hem en [benadeelde partij] was. De rechtbank kan aan de hand van de beelden noch anderszins vaststellen dat die verklaring onjuist is. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte in strijd met de Ambtsinstructie heeft gehandeld bij het eerste gebruik van pepperspray, voor zover het de te hanteren afstand betreft. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij [benadeelde partij] niet voorafgaand aan dit gebruik van pepperspray heeft gewaarschuwd, omdat daar geen tijd voor was. De rechtbank acht het aannemelijk dat de hectische omstandigheden van dat moment het geven van een waarschuwing redelijkerwijs niet toelieten. Het eerste gebruik van pepperspray is daarmee ook in zoverre niet in strijd met de Ambtsinstructie. Ook overigens voldoet het eerste gebruik van pepperspray aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu het de verdachte en [politieagent 1] niet was gelukt om [benadeelde partij] vast te pakken en [benadeelde partij] zich bleef verzetten, kon de verdachte zich genoodzaakt zien tot verdere opschaling van het geweld. Het gebruik van pepperspray stond in een redelijke verhouding tot het door [benadeelde partij] gepleegde verzet.
De tweede keer dat de verdachte pepperspray gebruikte is op de camerabeelden niet te zien. De verdachte heeft verklaard dat het hem die tweede keer niet is gelukt [benadeelde partij] te raken met de pepperspray. [benadeelde partij] zelf heeft verklaard dat hij één keer is gepepperd. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat [benadeelde partij] bij de tweede keer is geraakt door de pepperspray en dat hij daardoor pijn of letsel heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er met betrekking tot de tweede inzet van pepperspray dan ook geen sprake van een – voor de hier te verrichten beoordeling relevante – geweldshandeling jegens [benadeelde partij] .
d: het hoofd vastpakken
Op de GMC-beelden is te zien dat [benadeelde partij] , nadat hij met pepperspray in het gezicht was gespoten, naar voren duikt en dat de verdachte dan [benadeelde partij] bij zijn hoofd vastpakt. De verdachte heeft verklaard dat hij geen grip kreeg op [benadeelde partij] vanwege zijn aanhoudende verzet en hem bij zijn hoofd vastpakte omdat dat “het stuur van het lichaam is”. Deze geweldshandeling voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [benadeelde partij] bleef zich immers verzetten, terwijl het vastpakken van het hoofd in een redelijke verhouding stond tot het gepleegde verzet.
e: het met gebalde vuist in het gezicht slaan
Op de GMC-beelden is te zien dat [benadeelde partij] de verdachte in een worsteling van zich af duwt, waarbij hij zijn linkerarm strekt in de richting van het hoofd van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij] hem daarbij in het gezicht heeft geraakt. Op de beelden is – door het cameraperspectief – niet te zien of dat daadwerkelijk is gebeurd, maar de rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van verdachte dienaangaande te twijfelen. Als reactie hierop heeft de verdachte [benadeelde partij] met een gebalde vuist in het gezicht geslagen. Ervan uitgaande dat [benadeelde partij] de verdachte in het gezicht heeft geraakt, voldoet de reactie van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vuistslag in het gezicht staat in een redelijke verhouding tot het door [benadeelde partij] gepleegde verzet, en de verdachte kon zich genoodzaakt zien tot toepassing van dit – op zichzelf zeer heftige – geweldsmiddel, nu de toepassing van andere geweldsmiddelen er niet toe had geleid dat [benadeelde partij] onder controle kon worden gebracht. Voorafgaand aan de vuistslag heeft de verdachte immers twee man sterk getracht [benadeelde partij] vast te pakken, onder controle te brengen, en zijn aanhoudend, gewelddadig verzet te breken door pepperspray te gebruiken, alles zonder effect. Beoordeeld dient immers te worden of het toegepaste geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet of de politieambtenaar redelijkerwijs een andere keuze had kunnen maken of dat een andere keuze voor de hand had gelegen.
f: het met een wapenstok tegen het lichaam slaan
De rechtbank stelt aan de hand van de GMC-beelden vast dat niet de verdachte, maar [politieagent 1] [benadeelde partij] met een wapenstok tegen het lichaam heeft geslagen. Uit de beelden en het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [politieagent 1] en de verdachte hebben samengewerkt om [benadeelde partij] aan te houden. Aangezien zij daarbij naast elkaar stonden, moeten zij zich van elkaars handelingen bewust zijn geweest. Onder die omstandigheden is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat tussen hen een nauwe en bewuste samenwerking bestond, zodat sprake is van medeplegen. Dat betekent dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door [politieagent 1] toegepaste geweld. De volgende vraag is of deze geweldshandeling rechtmatig was. In het proces-verbaal van houding staat dat [benadeelde partij] zich bleef verzetten en dat de verdachte en zijn collega’s moeilijk grip konden krijgen en behouden op [benadeelde partij] . Uit de camerabeelden noch anderszins blijkt dat dit onjuist is. Integendeel, uit de GMC-beelden blijkt dat de verdachte en [politieagent 1] [benadeelde partij] daarna pas met grote moeite hebben kunnen meeslepen naar het midden van de straat, waar meer ruimte was om hem te boeien. Het slaan met een wapenstok voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Nog altijd was het verzet van [benadeelde partij] niet gebroken, terwijl het geweld in een redelijke verhouding stond tot het gepleegde verzet.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte geweldshandelingen heeft verricht jegens [benadeelde partij] . De verdachte komt echter een beroep op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht toe. De verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de uitvoering van de politietaak neergelegd in de artikelen 3 en 7 van de Politiewet 2012, in samenhang met de Ambtsinstructie, en hij heeft daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. De verdachte zag zich tijdens de aanhouding van [benadeelde partij] geconfronteerd met voortdurend en sterker wordend, gewelddadig verzet. De door de verdachte toegepaste geweldsmiddelen bleken telkens niet effectief om het verzet te breken, zodat hij zich steeds genoodzaakt kon zien het door hem toegepaste geweld toe te passen teneinde het verzet te breken.
Dat de verdachte een beroep toekomt op een rechtvaardigingsgrond, brengt mee dat zijn handelen niet wederrechtelijk was. Het ten laste gelegde bestanddeel “mishandelend” kan daardoor niet worden bewezen, aangezien daarin wederrechtelijkheid besloten ligt. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4.2Feit 1: meineed
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed moet ten eerste worden vastgesteld wat de feitelijke toedracht is geweest. Vervolgens moet worden getoetst of de ten laste gelegde passages uit het proces-verbaal van aanhouding feitelijk onjuist zijn. Is dat het geval, dan moet tot slot worden beoordeeld of de verdachte die onjuistheden opzettelijk in het proces-verbaal heeft vermeld.
De feitelijke toedracht heeft de rechtbank hiervoor, bij de bespreking van feit 2, reeds vastgesteld, mede aan de hand van de beelden van de GMC-camera en de bodycam van de verdachte.
Zijn de ten laste gelegde passages feitelijk onjuist?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de zinsneden
‘Ik duwde met mijn rechterhand tegen zijn borst en duwde hem in de richting van de gevel achter hem. Ik voelde en zag dat [benadeelde partij] mijn hand met kracht weg duwde. Hierop pakte ik [benadeelde partij] bij zijn keel vast en duwde hem met kracht tegen de gevel achter hem.’en
‘Ik zag en voelde dat hij wild met zijn armen om zich heen sloeg/bewoog’feitelijk onjuist zijn. De verdachte zal daarom van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de zinsneden ‘
Ik riep met luide stem naar hem dat hij was aangehouden, zijn handen moest spreiden, zich om moest draaien en tegen de gevel moest gaan staan’en
‘Ik riep met luide stem dat hij geen verzet moest plegen en dat hij zich moest omdraaien’overweegt de rechtbank als volgt.
Op de beelden van de bodycam is niet te horen dat de verdachte deze woorden heeft gezegd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat hij deze woorden heeft gezegd voordat de bodycam startte met registreren. Immers, aan het begin van de beelden is te horen dat de verdachte tegen [benadeelde partij] zegt
‘Ik wil hem nu zien’, waarmee hij onmiskenbaar doelt op het identiteitsbewijs van [benadeelde partij] . Het is niet logisch dat de verdachte dit tegen
[benadeelde partij] zou hebben gezegd nadat hij tegen [benadeelde partij] zou hebben gezegd dat hij was aangehouden. De aanhouding volgt immers op het weigeren een identiteitsbewijs te tonen. Bovendien is op de beelden te horen dat de verdachte daarna zegt
‘Meneer, je bent bij dezen aangehouden’. De rechtbank stelt dus vast dat het proces-verbaal van aanhouding in zoverre feitelijk onjuist is.
Heeft de verdachte opzettelijk onjuistheden vermeld?
De rechtbank neemt echter in aanmerking dat sprake is geweest van een hectische aanhouding. [benadeelde partij] verzette zich hevig, de verdachte zag zich genoodzaakt verschillende geweldsmiddelen in te zetten en alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van slechts 40 seconden. Onder deze omstandigheden kan bepaald niet kan worden uitgesloten dat de verdachte bij het opstellen van het proces-verbaal zich bij deze zinsneden heeft vergist. Dat sprake is van het opzettelijk vermelden van onjuistheden, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Voor de stelling van de officier van justitie dat de verdachte opzettelijk onjuist heeft verklaard om het door hem toegepaste, volgens de officier van justitie excessieve, geweld te verdoezelen ziet de rechtbank geen enkele aanwijzing, mede gelet op de vaststellingen en overwegingen van de rechtbank hiervoor onder feit 2.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte ook van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.