ECLI:NL:RBDHA:2020:7005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek in gegevens van de AIVD door eiser

Op 27 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E. Nijmeijer. De zaak betreft een inzageverzoek van de eiser naar gegevens die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over hem heeft verzameld. Eiser had eerder, op 31 januari 2019, een verzoek ingediend om inzage in zijn dossier, maar dit verzoek werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure verklaarde de minister het bezwaar ongegrond, maar op 28 augustus 2019 werd een vervangende beslissing genomen waarbij het bezwaar deels gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak de procedure en de overwegingen van de minister beoordeeld, waarbij de AIVD zich beroept op geheimhouding van actuele gegevens in het belang van de nationale veiligheid.

De rechtbank overweegt dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) van toepassing is op het verzoek van eiser. De rechtbank heeft kennisgenomen van vertrouwelijke gegevens die door de AIVD zijn overgelegd en concludeert dat de minister terecht geen mededelingen heeft gedaan over de aanwezigheid van actuele gegevens. Eiser heeft aangevoerd dat er impliciet erkend is dat er een dossier over hem bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de AIVD niet verplicht is om te bevestigen of te ontkennen of er actuele gegevens over eiser zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en draagt de minister op het griffierecht aan eiser te vergoeden.

De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer en is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de geheimhouding van gegevens en de bescherming van de nationale veiligheid, wat een belangrijk aspect is in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 19/4620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.E. Nijmeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, hierna AIVD) het verzoek van eiser om inzage in de gegevens c.q. dossiers van hemzelf afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder een vervangende beslissing op bezwaar genomen en daarbij het bezwaar deels gegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van een deel van de stukken een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb van 22 januari 2020 heeft de rechtbank, in een andere samenstelling, bepaald dat de beperking van de kennisneming van de stukken die verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb heeft overgelegd, gerechtvaardigd is.
Eiser heeft toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn op 28 mei 2020 door de rechtbank telefonisch gehoord. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder bij brief van 1 oktober 2018 voor een derde keer verzocht om kennis te mogen nemen van het dossier dat de AIVD over hem heeft aangelegd. Eiser meent uit de behandeling van eerdere door hem gedane verzoeken dat een dergelijk dossier bestaat en dat dit nog actief is. De eerdere verzoeken zijn afgewezen omdat deze nog ‘actief’ waren. Eiser meent dat hij nu wel inzage kan krijgen, omdat de informatie van jaren geleden dateert.
2. Met de vervangende beslissing op bezwaar van 28 augustus 2019 is het besluit van 25 juni 2019 komen te vervallen. Het beroep betreft nu enkel het bestreden besluit.
Verweerder heeft gezocht op de door eiser aangedragen zoektermen in zijn inzageverzoek aangaande het inzetten van bijzondere opsporingsmethoden en eisers reizen in de jaren tachtig van de vorige eeuw naar het toenmalige Tsjechoslowakije. Verweerder heeft toegelicht dat het archiefonderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van eisers derde inzageverzoek, wederom geen nieuwe niet-actuele documenten heeft opgeleverd en heeft daarnaast uitgewezen dat de documenten die in 1996 (gedeeltelijk) aan eiser zijn verstrekt, inmiddels conform de Archiefwet 1995 zijn vernietigd. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift van eiser heeft geleid tot een herbeoordeling van de niet-actuele documenten, welke zien op de klachtenprocedure van eiser bij de Nationale Ombudsman en de AIVD, die zijn aangetroffen bij het archiefonderzoek. Omdat niet met zekerheid is vast te stellen dat eiser reeds over deze documenten beschikt, zijn deze alsnog aan eiser verstrekt.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij geen niet-actuele gegevens heeft aangetroffen en geen mededelingen doet over het aanwezig zijn van actuele gegevens.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder tijdens een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) impliciet heeft erkend dat er een dossier is over eiser waarin informatie staat die hem tot nu toe niet bekend is. Dat er meer informatie is blijkt volgens eiser ook uit de beslissing op bezwaar. Eiser heeft daarbij gewezen naar de volgende passage in de beslissing op bezwaar van 25 juni 2019:
“De AIVD kan zich niet uitlaten over de vraag of er gegevens zijn die zien op het actueel kennisniveau van de dienst. Het is tenslotte van het grootste belang dat niemand kan achterhalen waar de AIVD op dit moment wel of geen onderzoek naar doet. Het vermelden van het aantal aangetroffen documenten, het geven van een omschrijving van die documenten die niet worden verstrekt en het vermelden van de gebruikte weigeringsgronden per document, zal er in dit geval toe leiden dat de nationale veiligheid kan worden geschaad. Om die reden deel ik nooit actuele gegevens en meld ik het ook niet als ik geen actuele gegevens heb aangetroffen. In beide gevallen wijs ik het inzageverzoek dan af. Bezwaarschriften op dit soort afwijzingen verklaar ik altijd ongegrond.“
4. De rechtbank overweegt dat op het verzoek de per 1 mei 2018 in werking getreden Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) van toepassing is. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak
5. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde gegevens. Gelet op die gegevens en mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de artikelen 82, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 84 van de Wiv 2017 (Kamerstukken II, 2016/2017, 34 588, nr. 3, blz. 202 ev), die aanknoopt bij de artikelen 53 en 55 van de Wiv 2002, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vraag of er actuele gegevens over eiser bij de AIVD aanwezig zijn, terecht onbeantwoord heeft gelaten.
Een verplichting voor verweerder om kenbaar te maken of er actuele gegevens worden verwerkt, maakt geheimhouding van dat feit illusoir, hetgeen de AIVD belemmert in zijn taakuitoefening. Op verweerder rustte derhalve niet de plicht om kenbaar te maken of er over hem nog actuele gegevens aanwezig zijn. In hetgeen eiser heeft aangedragen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:765.
Anders dan eiser meent, heeft verweerder in het bestreden besluit ontkend noch bekrachtigd of hij over actuele informatie over eiser beschikt. De rechtbank volgt verweerder dat de zinsnede “in dit geval” uit het bestreden besluit niet op eisers geval ziet, maar staat in de sleutel van het betoog dat verweerder nooit en dus ook niet in het geval van eiser actuele gegevens deelt en het ook niet meldt als er geen actuele gegevens zijn aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de zinsnede “Bezwaarschriften op dit soort afwijzingen verklaar ik altijd ongegrond”. Daarmee is niet beoogd te zeggen dat verweerder naar aanleiding van een bezwaar geen afweging bij individuele verzoeken verricht, maar dat die afweging niet kan worden gemaakt ten aanzien van gegevens die over het actuele kennisniveau van de AIVD gaan. Dat verweerder in bezwaar een heroverweging verricht blijkt ook uit het vervangende besluit van 28 augustus 2019.
6. De stelling van eiser dat verweerder in 1999 bij de zitting bij de Afdeling (uitspraak van 19 augustus 1999 H01982928/1G5I) impliciet zou hebben erkend dat er een dossier over hem aanwezig is kan eiser niet baten, aangezien destijds uit zijn dossier gedeeltelijk stukken aan eiser zijn verstrekt en de resterende stukken, zoals is meegedeeld in het bestreden besluit, inmiddels conform de Archiefwet 1995 zijn vernietigd zodat verweerder niet meer over deze documenten beschikt.
7. Voor het overige is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
9. Nu verweerder in beroep een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen is er voor de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
4. Bijlage
Wet inlichtingen en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 23
De hoofden van de diensten dragen zorg voor:
a. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;
b. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;
c. de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.
(…)
Artikel 76
1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. Onze betrokken Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.
2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan langs elektronische weg worden gedaan.
3 Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen.
4 Onze betrokken Minister draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de aanvrager.
(…)
Artikel 82
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 76 wordt in ieder geval afgewezen, indien:
a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:
1°. de desbetreffende gegevens meer dan 5 jaar geleden zijn verwerkt,
2°. met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en
3°. de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;
b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.
2 Indien een aanvraag ingevolge het eerste lid wordt afgewezen, wordt bij de motivering van de afwijzing slechts in algemene termen gewezen op alle aldaar vermelde gronden voor de afwijzing.
(…)
Artikel 84
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 80 wordt afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de nationale veiligheid zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.
2 Een aanvraag wordt voorts afgewezen voor zover het belang van verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft, niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere landen en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door of vanwege bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de persoon of organisatie waarop de gegevens betrekking hebben erbij heeft om als eerste kennis te kunnen nemen van de gegevens;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
3 Indien een aanvraag tot kennisneming wordt afgewezen wordt de commissie van toezicht hiervan op de hoogte gesteld. De mededeling aan de commissie gaat vergezeld van een motivering waarom het verzoek is afgewezen.
4 De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 76 onderscheidenlijk 79, voor zover een dergelijke aanvraag niet wordt afgewezen ingevolge artikel 82 onderscheidenlijk 83.