Op 13 juli 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoekschriften die op 22 mei 2020 en 9 juli 2020 zijn ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader en moeder van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar [minderjarige] verblijft feitelijk bij haar grootouders, die tevens pleegouders zijn. De kinderrechter heeft eerder, op 11 juli 2019, de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 15 juli 2020.
De verzoeken tot verlenging zijn ingediend omdat de huidige situatie, waarbij [minderjarige] bij haar grootouders verblijft en het contact met haar moeder wordt begeleid, gecontinueerd moet worden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt in deze omgeving. De vader heeft ingestemd met de verlenging, terwijl de moeder haar onvrede heeft geuit over de samenwerking met de gecertificeerde instelling, maar geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De huidige opvoedsituatie draagt positief bij aan de ontwikkeling van [minderjarige], die sinds 2008 onder toezicht staat en sinds 2011 uit huis geplaatst is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van 15 juli 2020 tot 15 juli 2021, met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling.