Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde partij], te Leidschendam (gemachtigde mr. A.G. van Keulen), vergunninghouder.
Procesverloop
Overwegingen
.
,van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan. Evenmin is in geschil dat het bestemmingsplan op dit vlak geen afwijkingsmogelijkheid biedt. Om het bouwplan toch mogelijk te maken, heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend.
Bekend is dat op dit moment nog slechts hobbymatig dieren worden gehouden”, maar is tegelijkertijd overwogen dat er bij de beoordeling van dit aspect van uit is gegaan -mede gelet op de vigerende bestemming van eisers perceel- dat sprake is van de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf. Daarbij is ook de milieuvergunning met bijbehorende tekeningen (oorspronkelijk verleend op 29 oktober 1974 en gereviseerd op 9 januari 1997) betrokken en is deze voor het bepalen van de afstanden van het emissiepunt leidend geweest. Voor zover eiser stelt dat in de ruimtelijke onderbouwing de (mogelijke) aanwezigheid van een agrarisch bedrijf is miskend, slaagt dit daarom niet.