ECLI:NL:RBDHA:2020:6817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C-09-571050-HA ZA 19-322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade aan voertuig bij aanhouding van partner

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020, vorderde eiseres, die haar auto had uitgeleend aan haar partner [A], schadevergoeding van de Staat. De schade aan de Volkswagen Golf was ontstaan tijdens de aanhouding van [A] door de politie. Eiseres stelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door schade aan haar voertuig te veroorzaken tijdens de aanhouding, en dat deze schade buiten haar normale maatschappelijke risico viel. De rechtbank oordeelde dat eiseres, gezien haar affectieve relatie met [A], redelijkerwijs had moeten voorzien dat de aanhouding van [A] mogelijk was, en dat de schade aan de auto binnen haar normale maatschappelijke risico viel. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vordering van eiseres af. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat, die op € 3.382 werden begroot, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/571050 / HA ZA 19-322
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. T.H.J. van Beek,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiseres] en de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding betekend op 21 maart 2019 met de producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 24 juli 2019 waarin de rechtbank een comparitie van partijen bevolen heeft;
  • vanwege maatregelen die genomen zijn in het kader van de Covid-19-epidimie heeft de reeds geplande comparitie van partijen geen doorgang kunnen vinden. Hierop heeft de rechtbank partijen een aantal opties voorgelegd voor verdere afdoening van de zaak. Partijen hebben vervolgens eenparig verzocht om een schriftelijke voortzetting van de procedure, waarbij zij afstand hebben gedaan van een mondelinge behandeling;
  • de schriftelijke toelichting van [eiseres] ; en
  • de schriftelijke toelichting van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Dit vonnis wordt bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
In 2016 had [eiseres] een affectieve relatie met [A] (hierna: [A] ).
2.2.
Op 20 oktober 2015 is aangifte gedaan tegen [A] voor zware mishandeling. De aangever heeft verklaard dat hij door [A] met kracht tegen zijn kaak is geslagen, hetgeen letsel tot gevolg heeft gehad.
2.3.
[A] is als verdachte aangemerkt en op 16 november 2015 heeft de officier van justitie het bevel gegeven [A] buiten heterdaad aan te houden. Hiervoor is [A] in het opsporingsregister opgenomen. Uit dit register bleek tevens dat [A] geregistreerd stond vr de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 198 dagen.
2.4.
Op 19 november 2015 heeft de politie het woonwagenkamp aan de [adres] in [plaats 2] (hierna: het woonwagenkamp), waar familie van [A] woont, doorzocht om [A] aan te houden. [A] is toen aldaar niet aangetroffen.
2.5.
Op 14 december 2015 heeft de politie nogmaals het woonwagenkamp doorzocht om [A] aan te houden. [A] is toen wederom niet aangetroffen.
2.6.
Op 29 december 2015 heeft de politie een derde poging gedaan om [A] in het woonwagenkamp aan te houden. Daarbij is een arrestatieteam ingezet dat zich met geweld toegang heeft verschaft tot de woning van de ouders van [A] en daarbij schade veroorzaakt heeft aan de pui, de stoffering en het meubilair. [A] is ook bij deze poging tot aanhouding niet aangetroffen.
2.7.
Op 6 mei 2016 is [A] rijdend in een auto op de openbare weg gesignaleerd door de politie. [A] reed op dat moment in de Volkswagen Golf met kenteken [nummer] (hierna: de Volkswagen Golf) die op naam van [eiseres] staat.
2.8.
De hoofdofficier van justitie heeft toestemming gegeven om [A] met de inzet van een arrestatieteam aan te houden.
2.9.
Een arrestatieteam is vervolgens op de A2 in de omgeving van Eindhoven Airport tot aanhouding van [A] overgegaan. Bij die aanhouding is de Volkswagen Golf beschadigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de Staat tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 26.533,55 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente en de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat de Staat jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door bij de aanhouding van [A] haar auto te beschadigen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het politieoptreden buiten haar normale maatschappelijke risico vallen.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt hierna nog teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
In onderhavige zaak draait het om de vraag of de Staat aansprakelijk is voor zaakschade aan de Volkswagen Golf die ontstaan is bij de aanhouding van [A] . Bij deze beoordeling heeft als uitgangspunt te gelden dat [eiseres] geen verdachte was of is geweest voor het feit waarvoor [A] is aangehouden en dat de strafvorderlijke dwangmiddelen ook niet jegens haar zijn ingezet. Verder heeft te gelden dat tussen partijen de rechtmatigheid van de verdenking jegens [A] en het bevel tot aanhouding niet in geschil zijn. Wel heeft [eiseres] in haar schriftelijke reactie nog aangevoerd dat de wijze waarop [A] is aangehouden disproportioneel en derhalve onrechtmatig was. Tegen de achtergrond dat [eiseres] in de dagvaarding heeft gesteld dat de aanhouding rechtmatig is en dat aan haar vordering de rechtmatigheid van de aanhouding ten grondslag ligt, had het op de weg van [eiseres] gelegen in haar schriftelijke toelichting een nadere onderbouwing te geven aan de stelling. Nu zij dat heeft nagelaten, heeft zij de nadere stelling onvoldoende onderbouwd.
4.2.
Dit betekent dat de rechtmatigheid van de aanhouding voor de beoordeling van deze zaak als uitgangspunt wordt aangenomen. Onder omstandigheden kan de Staat op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk gehouden worden voor rechtmatig strafvorderlijk optreden indien dit onevenredige nadelige gevolgen voor derden heeft. Het beginsel van de gelijkheid voor de publieke lasten heeft daarbij als uitgangspunt te gelden. Dit wordt als verschijningsvorm van het gelijkheidsbeginsel opgevat, en houdt in dat de onevenredig nadelige gevolgen van overheidsoptreden niet ten laste van een beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld. Dit geldt voor zover de schade buiten het normale maatschappelijke risico valt (vgl. HR 20 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0801).
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de schade die ontstaan is bij de aanhouding van [A] buiten het normale maatschappelijke risico van [eiseres] valt, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval betrokken te worden. Hierbij dienen volgens vaste rechtspraak in ieder geval de volgende gezichtspunten gehanteerd te worden: (a) de aard van de overheidshandeling; (b) het gewicht van het daarmee gediende belang; (c) de voorzienbaarheid van die handeling en de gevolgen daarvan voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt; en (d) de aard en de omvang van de toegebrachte schade (vgl. HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7887). In vaste rechtspraak van de Hoge Raad is als uitgangspunt geformuleerd dat als het gaat om strafvorderlijk optreden waarvan de gevolgen een ander dan de verdachte treffen in het algemeen enig ongemak of gering tijdverlies niet als onevenredig kan worden aangemerkt en dat men dit zal moeten aanvaarden als vallend binnen het normale maatschappelijk risico, maar dat dit niet zonder meer zal kunnen worden gezegd indien, zoals in onderhavig geval, zaken van die ander als gevolg van dit optreden worden beschadigd (vgl. HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7887).
4.4.
[eiseres] heeft zich ter onderbouwing van haar vordering beroepen op de in 4.3 weergegeven rechtspraak. De Staat heeft aangevoerd dat in dit geval de geleden zaakschade wel binnen het normale maatschappelijke risico van [eiseres] valt. De rechtbank overweegt dat de Staat onvoldoende omstandigheden heeft aangevoerd die ten aanzien van de gezichtspunten (a), (b) en (d) een afwijking van het hiervoor door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt rechtvaardigen. Gesteld noch gebleken is dat de aard van het overheidsoptreden (i.c. de aanhouding van een verdachte) en het gewicht van het met die aanhouding gediende belang wezenlijk afwijkt van andere gevallen waarin vergelijkbare strafvorderlijke dwangmiddelen worden toegepast (gezichtspunten (a) en (b)). Ook de aard (zaakschade) en de omvang van de gestelde schade geven geen aanleiding af te wijken van het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt (gezichtspunt (d)).
4.5.
Dit is anders ten aanzien van gezichtspunt (c). De vraag in welke mate de aanhouding en (het risico op) schade aan de Volkswagen Golf voorzienbaar zijn voor [eiseres] moet aan de hand van een objectieve maatstaf worden bepaald. Dat betekent dat moet worden vastgesteld of [eiseres] redelijkerwijs kon weten of kon vermoeden dat [A] aangehouden zou (kunnen) worden terwijl hij in de Volkswagen Golf van [eiseres] reed en dat bij die aanhouding schade zou (kunnen) ontstaan aan de Volkswagen Golf.
4.6.
Voor de beantwoording van die vraag acht de rechtbank allereerst van belang dat [eiseres] een affectieve relatie met [A] had ten tijde van de aanhouding. In haar schriftelijke reactie heeft [eiseres] de duur en intensiteit van deze relatie sterk genuanceerd en aangevoerd dat zij pas sinds een eind 2015 “verkering” met [A] had en dat deze verkering kort na de aanhouding van [A] geëindigd is. Ter onderbouwing verwijst [eiseres] onder meer naar het proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen, Eenheid […] (hierna: TCI) dat de Staat in het geding gebracht heeft. De rechtbank overweegt dat [eiseres] haar nadere stelling onvoldoende onderbouwd heeft. Uit het proces-verbaal waarnaar [eiseres] verwijst staat vermeld dat TCI in maart 2015 via een informant vernomen heeft dat [A] al een tijd bij [eiseres]
verblijft. Deze informatie duidt op een situatie van samenwoning en is, zonder toelichting, niet goed te verenigen met de stelling dat [eiseres] pas sinds eind 2015 niet meer dan “verkering” met [A] heeft. Verder is de stelling dat de relatie slechts een half jaar heeft geduurd niet te rijmen met de stelling in de dagvaarding dat [eiseres] een relatie met [A]
heeften de onweersproken gelaten stelling van de Staat dat [eiseres] in 2018 bevallen is van een kind van [A] . De rechtbank neemt dan ook aan dat [eiseres] ten tijde van de aanhouding van [A] een duurzame, intieme relatie met [A] had en dat [eiseres] de beschikking had over de bij een dergelijke relatie passende wetenschap over het doen en laten van [A] .
4.7.
[eiseres] heeft er terecht op gewezen dat een affectieve relatie op zichzelf niet tot de conclusie kan leiden dat de geleden zaakschade binnen haar normale maatschappelijke risico dient te vallen (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7396). Wel kan het zo zijn dat [eiseres] uit de omstandigheid dat zij een intieme relatie met [A] heeft, over bepaalde wetenschap beschikt die maakt dat de aanhouding en de daaruit voortvloeiende schade voorzienbaar zijn, hetgeen de rechtbank hierna zal beoordelen.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat de politie eind 2015 drie keer eerder geprobeerd heeft [A] op het woonwagenkamp aan te houden. Niet in geschil is dat bij de derde poging tot aanhouding aanzienlijke schade is ontstaan aan de woning van de ouders van [A] (schade aan de schuifpui, stoffering en meubilair). Voorts is niet in geschil dat de politie contact heeft gehad met de advocaat van [A] en medegedeeld heeft waarvoor [A] gezocht werd (aanhouding in verband met een verdenking van een zware mishandeling en een opstaande gevangenisstraf). [A] wist derhalve waarvoor hij door de politie gezocht werd.
4.9.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij ten tijde van de aanhouding van [A] niet op de hoogte van was van voormelde feiten en omstandigheden. De rechtbank verwerpt deze stelling. Redelijkerwijze mag verondersteld worden in een duurzame, intieme relatie partners tot op zekere hoogte bekend zijn met elkaars doen en laten. De rechtbank is van oordeel dat meerdere pogingen tot aanhouding van de ene partner, waarbij de laatste keer een arrestatieteam zich toegang verschaft heeft tot de woning van familieleden van die partner, in het geval van een intieme relatie redelijkerwijze bekend verondersteld mag worden bij de andere partner.
4.10.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van [eiseres] geleden had om onderbouwd te motiveren waarom zij in dit geval niet bekend was met deze redelijkerwijze bekend veronderstelde feiten en omstandigheden. Een enkele blote betwisting van deze kennis is hiertoe onvoldoende. Nu zij dat heeft nagelaten, veronderstelt de rechtbank dat [eiseres] op de hoogte was van de verdenking van [A] en de signalering voor een openstaande gevangenisstraf, de eerdere pogingen tot aanhouding en de inzet van een arrestatieteam daarbij.
4.11.
De rechtbank overweegt verder dat bekendheid met deze feiten maakt dat de aanhouding van [A] voorzienbaar was. Dat tussen de eerdere pogingen tot aanhouding op het woonwagenkamp en de aanhouding van [A] een aantal maanden zit, maakt niet dat [eiseres] redelijkerwijze had mogen veronderstellen dat [A] niet langer werd gezocht. Juist uit de omstandigheid dat de politie drie keer een poging gedaan heeft om [A] aan te houden en daarbij zelfs een arrestatieteam heeft ingezet, duidt juist op het tegendeel. Door vervolgens de Volkswagen Golf aan [A] uit te lenen heeft [eiseres] bewust het risico gelopen dat [A] in het vizier van de politie zou komen en zou worden aangehouden terwijl hij in de Volkswagen Golf reed. Uit de omstandigheid dat bij de laatste poging tot aanhouding op het woonwagenkamp een arrestatieteam is ingezet, dat zich ook daadwerkelijk met geweld toegang heeft verschaft tot de woonwagen van de ouders van [A] , had [eiseres] kunnen afleiden dat de politie voor de aanhouding van [A] op de openbare weg ook een arrestatieteam zou (kunnen) inzetten dat zich eveneens van geweld zou (kunnen) bedienen om tot aanhouding over te gaan.
4.12.
Ondanks voormelde wetenschap en de daaruit volgende voorzienbaarheid van de aanhouding en (het risico op) schade heeft [eiseres] de Volkswagen Golf aan [A] uitgeleend. Onder deze omstandigheden valt de schade aan de Volkswagen Golf binnen het maatschappelijk risico van [eiseres] . De Staat heeft niet onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld en derhalve ontbreekt een rechtsgrond om de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen.
4.13.
[eiseres] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 3.382 (bestaande uit € 1.992 aan betaald griffierecht en € 1.390 aan advocaatkosten (gebaseerd op twee punten á € 695 (tarief III)).
4.14.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten worden op hierna te bepalen wijzen toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Staat, tot op heden begroot op een bedrag van € 3.382, en begroot de nakosten op een bedrag van
€ 157 zonder betekening en te verhogen met € 82 in het geval van betekening, en te vermeerderen de wettelijke rente over de proces- en nakosten verschuldigd vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening; en
5.3.
verklaart de onder 5.2 vermelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken
op 22 juli 2020.