Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding betekend op 21 maart 2019 met de producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5;
- het tussenvonnis van 24 juli 2019 waarin de rechtbank een comparitie van partijen bevolen heeft;
- vanwege maatregelen die genomen zijn in het kader van de Covid-19-epidimie heeft de reeds geplande comparitie van partijen geen doorgang kunnen vinden. Hierop heeft de rechtbank partijen een aantal opties voorgelegd voor verdere afdoening van de zaak. Partijen hebben vervolgens eenparig verzocht om een schriftelijke voortzetting van de procedure, waarbij zij afstand hebben gedaan van een mondelinge behandeling;
- de schriftelijke toelichting van [eiseres] ; en
- de schriftelijke toelichting van de Staat.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
verblijft. Deze informatie duidt op een situatie van samenwoning en is, zonder toelichting, niet goed te verenigen met de stelling dat [eiseres] pas sinds eind 2015 niet meer dan “verkering” met [A] heeft. Verder is de stelling dat de relatie slechts een half jaar heeft geduurd niet te rijmen met de stelling in de dagvaarding dat [eiseres] een relatie met [A]
heeften de onweersproken gelaten stelling van de Staat dat [eiseres] in 2018 bevallen is van een kind van [A] . De rechtbank neemt dan ook aan dat [eiseres] ten tijde van de aanhouding van [A] een duurzame, intieme relatie met [A] had en dat [eiseres] de beschikking had over de bij een dergelijke relatie passende wetenschap over het doen en laten van [A] .