ECLI:NL:RBDHA:2020:6797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.11491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder Dublinverordening in het licht van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit inhoudelijk beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de verweerder zich op het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat de autoriteiten van Kroatië zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eiser heeft echter aangevoerd dat er in Kroatië sprake is van schendingen van mensenrechten en dat hij risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op dergelijke schendingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de coronamaatregelen een tijdelijk beletsel vormen voor de overdracht, maar dat dit de vaststelling van Kroatië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, en mr. M.A.J. van Beek, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt, maar niet op een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11491

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.L. Braakman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak (NL20.11492), plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek tot overname gedaan omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodacverordening op illegale wijze heeft overschreden via Kroatië op 5 december 2019. Kroatië heeft dit verzoek op 17 april 2020 aanvaard.
2.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep, nu verweerder op 15 juni 2020 een bericht heeft verstuurd naar de Kroatische autoriteiten waaruit blijkt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
2.1
De rechtbank heeft naar aanleiding van het genoemde bericht van verweerder op 7 juli 2020 telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser waarin werd gevraagd of die gemachtigde nog contact met eiser onderhoudt. De gemachtigde heeft daarop schriftelijk gereageerd dat hij nog in contact staat met eiser en dat hij in Nederland verblijft bij kennissen van eiser. De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier in Nederland. Hij heeft dus nog een rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De rechtbank zal de rechtmatigheid van het bestreden besluit daarom inhoudelijk beoordelen.
3. Eiser voert aan dat Kroatië inzake de aanvraag en opvang van asielzoekers in strijd handelt met artikel 3 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser stelt dat er geweld wordt gebruikt door de Kroatische autoriteiten en dat pushbacks plaatsvinden. Eiser verwijst naar verscheidene publicaties, waaruit volgens betrokkene blijkt dat Kroatië zich niet houdt aan zijn
verdragsverplichtingen:
- ‘The systematic infringement of human rights on the Balkan migrant route’ van Ostro van 1 augustus 2019;
- ‘Bosnia to start tracking migrants injuries after alleged beatings by Croatian Police’ van European Country of Origin Information Network (hierna: ECOIN) van 8 augustus 2019;
- ‘Nobody Hears You: Migrants, Refugees Beaten on Balkan Border’ van 13 juni 2019.
Eiser verwijst ook naar de uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht E-3078/2019, waaruit betrokkene opmaakt dat de Zwitserse overheid de systematisch tekortkomingen in Kroatië onvoldoende heeft meegewogen. Eiser stelt dat ook hij werd opgehouden door de Kroatische politie, dat hij is vervoerd naar een bosachtig gebied waar hem is gezegd weg te kunnen en zijn telefoon kapot is gemaakt. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van een onderscheid tussen de situatie voor asielzoekers die voor het eerst asiel aanvragen in Kroatië en Dublinclaimanten die terugkeren naar Kroatië. Uit de door eiser overgelegde rapporten blijkt dat het asielsysteem dusdanig tekortschiet in Kroatië dat niet valt in te zien waarom dit niet ook tekort zou schieten voor Dublinclaimanten. Verweerder kan het onderscheid niet verklaren. Dat een AIDA rapport van 20 maart 2019 melding zou maken dat er voor Dublin-terugkeerders geen beletsel zou zijn voor toegang tot de asielprocedure, betekent niet dat zij niet met andere tekortkomingen te maken zullen krijgen bij de afhandeling van hun asielaanvraag. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht van 17 juli 2019 (E-3078/2019). Dat Nederland niet is gehouden aan deze uitspraak betekent niet dat het opvallend is dat deze rechtbak tot een andere inschatting komt met betrekking tot het tekortschieten van het asielsysteem in Kroatië. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 oktober 2019 (NL19.20551 en NL19.21102). Daarnaast vormt de coronacrisis een extra beletsel voor de overdracht van eiser aan Kroatië en dient Nederland het asielverzoek van eiser aan zich te trekken.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel ervan uitgaan dat de autoriteiten van Kroatië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij (dreigende) schending daarvan geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Kroatië een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat uit deze informatie blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie voor asielzoekers die zich aan de grens in Kroatië bevinden en te maken krijgen met zogenaamde ‘push backs’, blijkt uit deze informatie niet dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Kroatië in dezelfde situatie terecht komen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 december 2019 (NL19.28106) waarin het rapport van AIDA van 20 maart 2019, is besproken. Daaruit volgt dat er voor Dublin-terugkeerders geen obstakels bestaan met betrekking tot toegang tot de asielprocedure. Tevens blijkt uit het rapport niet dat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. Met het claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser inhoudelijk zullen behandelen. Daarmee hebben zij zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden immers ook ten aanzien van de asielprocedure in Kroatië. Voor zover uit de stukken blijkt dat er in Kroatië geweld wordt gebruikt tegen asielzoekers, maakt dit niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Kroatische autoriteiten. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, niet gehouden hoeven achten aan de uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht van 12 juli 2019. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden. De beroepsgrond slaagt niet.
3.3
Ten aanzien van de stelling dat het corona-virus in de weg staat aan de overdracht van eiser aan Kroatië, overweegt de rechtbank als volgt. Dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Kroatië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd waarom hij op dit moment geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Pas als de overdrachtstermijn dreigt te verstrijken, is verweerder gehouden nadere actie te ondernemen. Dat is in het geval van eiser nog niet aan de orde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.