ECLI:NL:RBDHA:2020:6770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake beëindiging van de Ziektewet-uitkering na zwangerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin haar Ziektewet-uitkering per 22 januari 2019 werd beëindigd. Dit besluit volgde op een onderzoek door een verzekeringsarts, die concludeerde dat eiseres niet langer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Eiseres was van mening dat haar klachten, die verband hielden met haar zwangerschap en bevalling, niet waren verdwenen en dat zij recht had op een uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres gedurende de periode van haar ziekmelding volledig salaris ontving van haar werkgever, wat betekent dat er geen materieel procesbelang was bij het instellen van het beroep. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is bepaald dat alleen een formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. Aangezien eiseres geen financieel belang had bij de uitkomst van de procedure, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier S.J.W. Stort. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf
22 januari 2019 niet langer wegens zwangerschap en/of bevalling arbeidsongeschikt is.
De uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving is beëindigd.
Bij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres en haar werkgever gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar nicht en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is werkzaam als administratief juridisch medewerkster bij de rechtbank Amsterdam. Op 29 september 2017 is eiseres bevallen van haar derde kind. Zij ontving van 25 augustus 2017 tot 15 december 2017 een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (Wazo). Eiseres heeft zich per 31 mei 2018 ziekgemeld met rug-, bekken- en linkerbeenklachten die verband houden met de zwangerschap. Verweerder heeft de ziekmelding van eiseres pas op 3 januari 2019 ontvangen. Bij besluit van 11 januari 2019 heeft verweerder aan eiseres per 31 mei 2018 alsnog een uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW toegekend ter hoogte van haar dagloon.
2. Op 22 januari 2019 is eiseres onderzocht door de primaire verzekeringsarts die in zijn rapport tot de conclusie is gekomen dat eiseres niet langer arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling in de zin van de ZW. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiseres per 22 januari 2019 beëindigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 13 augustus 2019.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij wel arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Haar klachten zijn begin 2017 ontstaan toen zij net zwanger was, tot na de geboorte van haar dochter op
29 september 2017. Na beëindiging van de Wazo-uitkering heeft eiseres aansluitend zwangerschapsverlof opgenomen en zich niet opnieuw ziekgemeld. Toch was eiseres nog steeds ziek. Zij had zich niet ziekgemeld omdat zij bang was dat zij hierdoor bij de rechtbank haar functie zou verliezen. Eiseres heeft in beroep aanvullende medische informatie van neuroloog [neuroloog] overgelegd.
4.1
De rechtbank moet eerst ambtshalve kijken of sprake is van procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2017:1471) is er alleen procesbelang wanneer hetgeen iemand met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijke betekenis heeft. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat haar werkgever haar vanaf de nieuwe ziekmelding op 31 mei 2018 tot de datum in geding (22 januari 2019) volledig salaris heeft doorbetaald. Pas vanaf het tweede ziektejaar ontvangt zij minder salaris, namelijk 70% van het dagloon. Zij heeft beroep ingesteld omdat zij ervan overtuigd is dat haar gezondheidsklachten te maken hebben met de bevalling en de daaraan voorafgaande zwangerschap. Daarvoor had zij die klachten niet. Het gaat haar om het principe.
4.3
Zoals uit de in 4.1 genoemde rechtspraak blijkt, is het alleen hebben van een formeel of principieel belang onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Eiseres kan de rechtbank alleen vragen om het bestreden besluit op juistheid te toetsen indien de uitkomst van die toetsing voor haar mogelijk materieel (financieel) van belang is. Zij kan met haar beroep in dit opzicht niets bereiken. Immers, eiseres ontving vóór en rond de datum in geding een volledig salaris van haar werkgever. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het procesbelang ontbreekt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.