ECLI:NL:RBDHA:2020:6753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 4011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor huisvesting in Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring voor huisvesting had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat verzoekster naar een krimpregio zou kunnen verhuizen om haar woningprobleem op te lossen. Verzoekster had eerder aanvragen gedaan die ook waren afgewezen, en had bezwaar gemaakt tegen de laatste afwijzing. Tijdens de zitting op 8 juli 2020 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij in een tijdelijke opvang verblijft en dat haar zoon, die autisme heeft, een stabiele omgeving nodig heeft.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden was gebaseerd. Verweerder had terecht gesteld dat verzoekster het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kon oplossen, bijvoorbeeld door te verhuizen naar een krimpregio waar minder druk op de woningmarkt is. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat het voor haar niet mogelijk was om buiten Den Haag een woning te vinden. Ook werd opgemerkt dat de zorg voor haar zoon niet medisch noodzakelijk was in de omgeving van Den Haag, en dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor het zoeken naar een oplossing voor haar huisvestingsprobleem.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd opgemerkt dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4011
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R. Vingerling).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I vervangen en de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring op andere gronden afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder het primaire besluit II vervangen, de motivering deels overgenomen, gewijzigd en aangevuld en de aanvraag afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit III bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 8 juli 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening) en de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019. Met het primaire besluit I heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat verzoekster een woning heeft geaccepteerd en het woonprobleem van verzoekster is opgelost. Met het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat verzoekster in de aanvraag heeft aangegeven in een zelfstandige woning te wonen maar is gebleken dat zij in de opvang van het Leger Des Heils woont. Verzoekster voldoet daarom niet aan de voorwaarde dat de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is. Verweerder heeft gewezen op alternatieven om het huisvestingsprobleem op te lossen op de particuliere woningmarkt en de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk is om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen. Met het primaire besluit III heeft verweerder gemotiveerd dat is gebleken dat verzoekster in de daklozenopvang woont, niet in de opvang van het Leger Des Heils, en de relevante wet- en regelgeving opgenomen.
3. Verzoekster vraagt om een voorlopige voorziening en voert daarvoor het volgende aan. Volgens verzoekster mag de afwijzingsgrond dat zij formeel geen zelfstandige woonruimte heeft haar niet worden tegengeworpen nu die afwijzingsgrond niet van toepassing is als de aanvrager woont in een voorziening van tijdelijke opvang zoals bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. Ook betoogt ze dat de kamer waarin zij verblijft een eigen ruimte is met een adres waarop ze staat ingeschreven met haar zoon. Ten aanzien van de afwijzingsgrond dat zij het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen voert verzoekster aan dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en particuliere huurwoningen schaars en onbetaalbaar zijn. Verzoekster reageert al anderhalf jaar lang (sinds december 2018) twee keer per week op Woonnet Haaglanden, ze staat ingeschreven op kamerstunt.nl en is bij verschillende makelaars langs geweest. De inspanningen hebben echter niet geleid tot een woning en verweerder kan deze afwijzingsgrond dan ook niet tegenwerpen. Tot slot voert verzoekster aan dat er aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen en verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom hij hier geen gebruik van maakt. Verzoekster wijst hiervoor op haar problematische relaties, haar vlucht uit de Verenigde Staten en het belang van een stabiele omgeving voor haar zoon met autisme. Verzoekster heeft in de aanvraag brieven overgelegd van hulpverleners van haar 17-jarige zoon met autisme. De hulpverleners schrijven dat voor de zoon een stabiele omgeving van belang is en de huidige onstabiele woonsituatie niet houdbaar is.
Redelijkerwijs op andere wijze oplossen
4.1.
Verweerder betoogt dat verzoekster het huisvestingsprobleem kan oplossen door te zoeken in andere gemeentes waar de druk op de woningmarkt minder groot is en dat niet is gebleken van medische redenen voor noodzakelijk verblijf in Den Haag. Ter zitting heeft verweerder gewezen op krimpregio’s zoals Noordoost-Friesland, Groningen, de Achterhoek en Limburg. Verzoekster betwist dat zij niet in andere gemeentes heeft gezocht en stelt dat de brieven van hulpverleners aantonen dat er een belang is om in de buurt van de behandelaars te wonen.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de urgentieverklaring heeft afgewezen omdat verzoekster het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen. Verweerder heeft daarvoor terecht gewezen op de mogelijkheid om het woonprobleem op een andere wijze op te lossen, door bijvoorbeeld een kamer of studio te huren of naar een zogenaamde krimpregio, waar er minder druk op de woningmarkt staat, te verhuizen. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat het voor haar niet mogelijk is om buiten de omgeving Den Haag een woning te vinden. De bewijslast dat er geen beschikbare zorg, onderwijs, woning of een combinatie hiervan in de krimpregio’s aanwezig is, ligt bij verzoekster.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor de behandeling van haar zoon noodzakelijk is om in de omgeving [plaats] te wonen. De omstandigheid dat de zoon onder behandeling staat in [plaats] en het per openbaar vervoer financieel niet mogelijk zou zijn om de lange afstand naar de behandelaar te reizen, maakt een woning in de gemeente Den Haag niet noodzakelijk. Er mag van verzoekster worden verwacht om een andere behandelaar voor haar zoon in een andere regio te zoeken. Met de verklaringen van de hulpverleners is niet aangetoond dat het behouden van dezelfde behandelaar noodzakelijk is voor de behandeling. Hoewel het wellicht wenselijk is gelet op de autismestoornis van de zoon, de investering in de hulpverlening de afgelopen drie jaar en de stabiliteit in zijn leven, maakt dit verblijf in de omgeving Den Haag niet medisch noodzakelijk. Uit de verklaring van de hulpverleners volgt dat het van belang is om de zorg in de huidige stand voort te zetten maar niet dat het noodzakelijk is, noch waarom de behandeling niet voortgezet kan worden door een andere behandelaar in een andere regio, noch wordt de gestelde noodzakelijkheid met (medische) stukken onderbouwd. Gelet hierop, heeft verweerder in zijn besluitvorming mee mogen wegen dat de zoon van verzoekster zijn behandeling kan voortzetten in een andere omgeving. Ook is niet gebleken dat de combinatie van omstandigheden – de zoon van verzoekster loopt in [plaats] stage, ontvangt scholing en medische behandeling – niet aanwezig is buiten de omgeving Den Haag. Dat verzoekster niet door haar casemanager of verweerder er op is gewezen om te reageren op woningen in krimpregio’s, maakt het voorgaande niet anders. Het is de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster om alles te doen wat redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort om het huisvestingsprobleem op te lossen.
4.4.
Eerst ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij in het verleden zonder succes op woningen in krimpregio’s heeft gereageerd. Zij heeft hiervan echter geen stukken overgelegd. Uit de stukken die zij wél heeft overgelegd volgt dat verzoekster de afgelopen maanden heeft gereageerd in de omgeving Den Haag en de Randstad, maar niet in krimpregio’s. Ook heeft verzoekster geen stukken overgelegd over de financiële onmogelijkheid om een (particuliere) woning te huren. De voorzieningenrechter overweegt daarom dat niet aannemelijk is gemaakt dat er geen beschikbare woningen zijn in krimpregio’s.
5. Nu verweerder de afwijzingsgrond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening op goede gronden ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing, behoeven de gronden van het verzoek ten aanzien van de andere afwijzingsgrond geen bespreking.
Hardheidsclausule
6.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting betoogd dat hij geen aanleiding ziet om de hardheidsclausule toe te passen nu het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is en de situatie van verzoekster zich niet dermate van andere woningzoekenden onderscheidt dat er aan verzoekster een urgentieverklaring moet worden verleend. Verweerder heeft toegelicht dat het verlenen van voorrang aan de één betekent dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Tot slot betoogt verweerder dat er een 24-uurs opvang mogelijk is in het geval verzoekster met haar zoon uit de huidige opvang wordt gezet.
6.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze motivering niet ten onrechte afgezien van het toepassen van de hardheidsclausule. Voor zover verzoekster betoogt dat verweerder de bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende (kenbaar) heeft betrokken in zijn besluitvorming, kan verweerder bij de beslissing op bezwaar de motivering verder aanvullen. Verzoekster kan, op haar beurt, haar stellingen van een nadere (schriftelijke) onderbouwing voorzien.
Conclusie
7. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.