ECLI:NL:RBDHA:2020:6717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
18 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/8462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan in Nederland op basis van artikel 8.12 Vb 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Poolse eiser tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 2015 naar Nederland kwam, had geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan volgens artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat hij niet had aangetoond dat hij als zelfstandige of werkzoekende voldoende middelen van bestaan had. De rechtbank nam in overweging dat de eiser een uitkering op grond van de Participatiewet had ontvangen en dat hij in detentie verbleef. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van de eiser, die binnen vier weken Nederland moest verlaten. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij rechtmatig verblijf had door zijn werk als zelfstandige en dat zijn gezinsleden rechtmatig verblijf hadden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had vastgesteld dat de eiser nooit rechtmatig verblijf had gehad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een zitting via een videoverbinding (Skype). Partijen hebben hierop toestemming gegeven om de zaak schriftelijk en op de stukken af te doen.
Partijen hebben over en weer schriftelijke reacties ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser, geboren op [geboortedag] 1980, heeft de Poolse nationaliteit.
1.2
Eiser is in 2015 naar Nederland gekomen en heeft zich op 2 juli 2015 in de Basisregistratie personen ingeschreven.
1.3
Eiser is van 3 november 2015 tot 22 februari 2017 eigenaar geweest van een eenmanszaak. Eiser heeft als zelfstandige een aantal klussen in Nederland verricht in de bouw. Op 22 februari 2017 is de eenmanszaak opgeheven.
1.4
Vanaf 31 maart 2017 tot en met 30 september 2018 heeft eiser een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen.
1.5
Bij brief van 30 oktober 2017 heeft de gemeente Den Haag verweerder op de hoogte gesteld dat eiser een uitkering ontvangt.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad, omdat niet is gebleken dat eiser aan de voorwaarden genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 heeft voldaan. Daarnaast is niet gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft als werkzoekende, dan wel als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan.
2.2
Bij besluit van 20 september 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 18 juli 2019 heeft verweerder het besluit van 20 september 2018 ingetrokken.
Bij brief van 3 september 2019 heeft verweerder een vragenlijst aan eiser toegestuurd.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 17 september 2019.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiser de algemene middelen belast, nu hij vanaf 31 maart 2017 tot en met 30 september 2018 een uitkering heeft ontvangen. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij tot 31 maart 2017 en vanaf 30 september 2018 over toereikende bestaansmiddelen heeft beschikt. Volgens verweerder heeft eiser hoe dan ook nooit arbeid in loondienst of reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige verricht, waardoor eiser geen sociale zekerheidspremies heeft afgedragen. Bovendien is uit de melding van de gemeente Den Haag gebleken dat eiser als zelfstandige slechts twee klussen heeft gedaan, in de bouw. Eiser heeft dus niet bijgedragen aan het sociale bijstandsstelsel. Bij de verrichte belangenafweging valt dit in het nadeel van eiser uit. Eiser verblijft ten tijde van het bestreden besluit in detentie, hetgeen eveneens in zijn nadeel uitvalt. Nu uit een separate beschikking van 20 september 2018 blijkt dat de gezinsleden van eiser (echtgenote en kinderen, van Poolse nationaliteit) Nederland eveneens moeten verlaten, zal eiser niet van zijn gezinsleden worden gescheiden. Alle belangen afwegend, komt verweerder tot het oordeel dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiser om Nederland niet te hoeven verlaten. Eiser moet Nederland, met inachtneming van zijn huidige penitentiaire detentie, binnen vier weken verlaten, anders kan eiser worden uitgezet.
3.1
Eiser stelt dat hij wel een verblijfsrecht heeft gehad door zijn werk als zelfstandige. Er is dus sprake van verblijfsbeëindiging in plaats van de vaststelling dat eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Eiser is onvrijwillig werkloos geworden en is sindsdien werkzoekende geweest en thans is hij gedetineerd. Inmiddels heeft zijn vrouw arbeid in loondienst gevonden. Eiser heeft daardoor een afgeleid rechtmatig verblijfsrecht gekregen. Eiser beroept zich op zijn gezins- en familieleven en op de medische toestand van zijn dochter en de daarmee samenhangende bijzondere omstandigheden.
3.2
Bij brief van 17 februari 2020 heeft eiser een kopie van het paspoort van zijn vrouw met daarin een bewijs van rechtmatig verblijf en inschrijving Burgers van de Unie overgelegd, om aan te tonen dat zijn vrouw met ingang van 6 januari 2020 rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
4. Bij het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet langer in Nederland verblijft en daarom geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van het beroep. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de situatie ten tijde van het bestreden besluit van belang is en dat in het bestreden besluit terecht is vastgesteld dat eiser nimmer in Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad.
Wat betreft de werkzaamheden van de partner van eiser, is uit Suwinet gebleken dat de partner van eiser vanaf november 2019 tot en met februari 2020 niet de helft van de wettelijke bijstandsnorm heeft verdiend, waardoor zij nog steeds een aanvullend beroep op publieke middelen doet.
5.1
Bij brief van 2 juni 2020 heeft eiser aangevoerd dat hij wel degelijk procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser is niet uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp). Eiser verblijft onafgebroken in Nederland, zij het inmiddels al enige tijd in voorlopige hechtenis. Eiser zelf doet geen beroep op de algemene middelen. Zijn uitkering is per 26 september 2018 ingetrokken. De partner van eiser voldoet wel aan de inkomenseis die geldt voor gemeenschapsonderdanen en haar arbeidscontract is inmiddels verlengd.
5.2
Bij brief van 19 juni 2020 heeft eiser als bewijs van inkomsten van zijn partner een kopie van het arbeidscontract en de laatste loonstroken over de maanden maart tot en met mei 2020 overgelegd.
6. Bij brief van 22 juni 2020 heeft verweerder een nadere reactie ingediend. Verweerder handhaaft niet langer zijn eerder ingenomen standpunt dat eiser geen procesbelang heeft. Het is verweerder uit raadpleging van de Justitiële Documentatie gebleken dat eiser in Nederland verblijft, in strafrechtelijke detentie. Eiser is veroordeeld wegens brandstichting waarvoor hij vier jaar gevangenisstraf heeft gekregen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf op grond van het inkomen van zijn echtgenote, gezien haar gegevens in Suwinet. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanwege gevaar voor de openbare orde rechtmatig verblijf in Nederland wordt ontzegd op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000. Verweerder handhaaft ook in dat kader de belangenafweging die in het bestreden besluit is verricht, met de toevoeging dat het plegen van het strafbare feit (brandstichting) in het nadeel van eiser wordt opgenomen.
7. Eiser heeft op de brief van verweerder van 22 juni 2020 geen reactie ingediend.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
De rechterlijke beoordeling in beroep in zaken als hier aan de orde is ex‑tunc. Dit houdt in dat de rechtbank beoordeelt of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen. De rechtbank kijkt naar de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit. Het eerst bij brief van 22 juni 2020 door verweerder ingenomen standpunt dat eiser (thans) rechtmatig verblijf wordt ontzegd wegens gevaar voor de openbare orde, valt buiten het toetsingskader van dit geding. Bovendien hoort zo’n beslissing van verweerder, gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan voor eiser, te worden gevat in een voor bezwaar en beroep appellabel besluit. De rechtbank zal het standpunt van verweerder ter zake van het gevaar voor de openbare orde daarom buiten beschouwing laten en zal het bestreden besluit toetsen in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden, waarbij hier van belang is dat het procesbelang van eiser niet langer een punt van geschil is.
8.2
In dit geding is aan de orde de vraag of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend gelet op het volgende.
8.2.1
In hoofdstuk 8, paragraaf 2, van het Vb 2000 zijn de bepalingen uit de Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) geïmplementeerd. Een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan bestaat ingevolge artikel 8.12 van het Vb 2000 indien en zolang de vreemdeling aan de vereisten hiervoor voldoet.
Het verblijfsrecht als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn is declaratoir en eindigt van rechtswege als een vreemdeling niet meer aan de vereisten voldoet. Voor verwijdering van een burger van de Unie nadat is vastgesteld dat deze geen aanspraak op verblijf heeft, vereist de Verblijfsrichtlijn een belangenafweging tussen de belangen van de vreemdeling en de Staat. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur van het verblijf, de persoonlijke omstandigheden en het bedrag van de al uitgekeerde bijstand en dient te worden nagegaan of de problemen van de vreemdelingen van tijdelijke aard zijn.
Als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, dan geldt nog steeds het uitgangspunt dat zijn verblijfsrecht van rechtswege is geëindigd vanaf het moment dat hij niet meer aan de vereisten voldeed. Als de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling uitvalt, leidt dit ertoe dat hij niet kan worden verwijderd en alsnog geacht wordt rechtmatig verblijf in Nederland te hebben.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3584 en ECLI:NL:RVS:2018:3585) en van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:412).
8.2.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit hem bekende feiten en omstandigheden op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij op enig moment in Nederland middels arbeid in loondienst of als zelfstandige, rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, van het
Vb 2000, of als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Niet in geschil is dat eiser een uitkering in het kader van de Participatiewet heeft ontvangen nadat zijn eenmanszaak opgeheven was, tot en met 30 september 2018. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd wat zijn financiële situatie was in de periode tot aan de opheffing van zijn eenmanszaak en in de periode van na de stopzetting van zijn uitkering. Niet is gebleken dat eiser voldoende winst uit zijn onderneming heeft behaald of voldoende middelen tot zijn beschikking heeft gehad om te kunnen leven zonder ten laste te komen van het sociale bijstandsstelsel. De omstandigheid dat eiser na 30 september 2018 geen beroep meer doet op de algemene middelen, levert niet zonder meer een bewijs op voor het daadwerkelijk hebben beschikt van voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank merkt op dat gedurende verblijf in strafrechtelijke detentie geen sprake is van een situatie waarin eiser voldoende middelen van bestaan (vrijelijk) tot zijn beschikking heeft. De vraag of zijn partner over voldoende middelen van bestaan beschikt, kan al hierom, daargelaten dat hiervan niet was gebleken ten tijde van het bestreden besluit, niet tot een ander oordeel leiden. De in beroep ingediende stukken met betrekking tot de inkomsten van de partner van eiser zijn van na het bestreden besluit en kunnen niet aan de motivering van het bestreden besluit afdoen.
Ook heeft eiser niet met documenten onderbouwd dat hij rechtmatig verblijf als werkzoekende in de zin van artikel 8.12, eerste lid, onder a, van het Vb 2000 heeft of heeft gehad. Dat eiser mogelijk toekomstige plannen daarover heeft, maakt niet dat ten tijde van het bestreden besluit eiser een reële kans op werk op korte termijn had.
8.2.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een belangenafweging heeft verricht die voldoet aan de huidige stand van het EU-recht en de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584). Verweerder heeft de door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken en heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank is, gezien de door verweerder gegeven motivering, van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot die uitkomst heeft kunnen komen.
Omdat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, houdt het in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat eiser in Nederland nimmer verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft gehad, stand.
8.2.4
Dat de gezinsleden van eiser mogelijk nu, anders dan ten tijde van het bestreden besluit, een verblijfsrecht in Nederland hebben, doet aan het hiervoor overwogene niet af. Indien eiser meent dat hij op grond van het bestaan van gezinsleven in aanmerking voor een verblijfsdocument voor verblijf als gezinslid van een gemeenschapsonderdaan, of voor een verblijfsvergunning, komt, kan eiser dat laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.