ECLI:NL:RBDHA:2020:6717
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan in Nederland op basis van artikel 8.12 Vb 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Poolse eiser tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 2015 naar Nederland kwam, had geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan volgens artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat hij niet had aangetoond dat hij als zelfstandige of werkzoekende voldoende middelen van bestaan had. De rechtbank nam in overweging dat de eiser een uitkering op grond van de Participatiewet had ontvangen en dat hij in detentie verbleef. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van de eiser, die binnen vier weken Nederland moest verlaten. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij rechtmatig verblijf had door zijn werk als zelfstandige en dat zijn gezinsleden rechtmatig verblijf hadden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had vastgesteld dat de eiser nooit rechtmatig verblijf had gehad.