ECLI:NL:RBDHA:2020:6674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
NL20.10321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en niet-ontvankelijkheid beroep wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had op 8 mei 2020 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 23 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, wat de staatssecretaris ertoe heeft gebracht te stellen dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of eiser nog procesbelang had bij de behandeling van het beroep. Aangezien eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er geen bewijs is dat hij nog prijs stelt op de bescherming in Nederland, concludeert de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft.

De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. van Keken, in aanwezigheid van griffier M. Belhaj. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer: NL20.10323).
Na verkregen toestemming van partijen, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. De aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De verklaringen van eiser omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst worden door verweerder geloofwaardig geacht. Zijn verklaringen met betrekking tot zijn gestelde terugkeer naar Ghana in februari 2018 worden niet geloofwaardig geacht. Evenmin wordt zijn gestelde vrees geloofwaardig bevonden, aldus verweerder.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep. Als blijkt dat een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, wordt er in beginsel van uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt aan op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde nog weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
4. In het verweerschrift van 6 juli 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat uit het departementale dossier van de Dienst Terugkeer & Vertrek is gebleken dat eiser op 23 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, vanwege de melding dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 6 juli 2020 daarom verzocht om te reageren op het verweerschrift. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser op 7 juli 2020 een bericht in het digitale dossier geplaatst waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij kennis heeft genomen van de brief van deze rechtbank van 6 juli 2020 en dat zij in dat licht verzoekt de zaak op de stukken af te doen. Vast staat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, en er is niets concreets naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat hij desondanks nog prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.